MIRJAM KUITENBROUWER
back to previous page

PETER HENK STEENHUIS

Lopen door een virtueel huis

Het is eigenlijk taboe. Toch vraag je je af: wat bedoelt de kunstenaar met dit werk? Voor het eerst bezoekt Peter Henk Steenhuis een expositie op internet.

In een kale, witte museumzaal kijk ik naar een kolossale folly, een gevel zonder huis erachter. Maar: ik ben niet zelf lijfelijk in de museumruimte aanwezig. De tentoonstelling Revolving Voyeurism van beeldend kunstenaar Mirjam Kuitenbrouwer is alleen te zien op internet. Niet omdat de tentoonstelling al voorbij is, maar omdat het werk van Kuitenbrouwer een Probe is, een onderdeel van het online tentoonstellingsproject van het curatorencollectief Suze May Sho.
    Dat biedt voordelen: je kunt de tentoonstelling vanuit de hele wereld bekijken, en de tentoonstelling loopt nooit echt af, omdat hij op de site zichtbaar blijft. Een Probe neemt moeiteloos de barrières van tijd en ruimte waar traditionele tentoonstellingen eeuwenlang last van hebben gehad.
    Ook de kunstenaars biedt deze tentoonstellingsvorm mogelijkheden. Hun expositieruimte is in werkelijkheid twee meter breed, drie meter lang, en ruim een meter hoog. Het is een raamloze museumzaal op schaal, maar voor je gevoel sta je in een ruimte van zeker vijf keer zo groot.
    Op de website krijg ik zicht op het werk door negen foto’s die vanuit een vast stramien van camerastandpunten zijn gemaakt. Ik kijk met de camera mee. Negen standpunten volgen elkaar op. Met mijn ogen leg ik een route af, waarop ik allerlei merkwaardige doorkijkjes zie, met telkens andere lichtval. Over de ‘museumruimte’ is een kaasdoek gespannen, dat zorgt voor egaal licht van boven.
    Het is moeilijk voorstelbaar dat dit hetzelfde werk is als ik in het atelier heb kunnen zien, toen Kuitenbrouwer het aan het bouwen was in een handzaam formaat. Daar had ze geen loods voor nodig, het lag gewoon op de vloer, een lattenrasterwerk vol kleine lijmklemmen.

Voorafgaand aan het gesprek op haar atelier las ik in een van haar teksten: “Mijn huis is een obsessief geordende vesting”. Dat maakte me nieuwsgierig. Gemakkelijk te bereiken was het niet, de atelierwoning in het midden van Arnhem. De poort ligt verscholen tussen een rij herenhuizen. Eenmaal over de drempel van dit voormalige pakhuis valt niet zo zeer de eventueel obsessieve orde op, als wel het enorme aantal werktuigen en kunstwerken.
    Met koffie gaan we naar boven. Ook hierover had ze me geschreven: “De opgang naar boven via het opslaand luik dat als een liggende deur aan een takel de hoofdruimte ontsluit: het atelier. Hier bevindt zich een archief van opgeslagen beelden, data, boeken, negatieven. Alles in ordners. Daarnaast: opgestelde statieven, kisten met camera’s, een voorraad lenzen, convexe spiegels, lades vol gesorteerde modelbouwonderdelen, matglas voorzetramen.”
    Als voorbereiding op dit gesprek stuurde Kuitenbrouwer mij teksten van schrijvers en filosofen, over kamers, deuren, drempels, spiegels, scharnieren, uitzichten, inzichten, ogen, zien.
    Ik had onmiddellijk aan de fameuze Amsterdamse docent Anthony Mertens moeten denken, die uitvoerig schreef over het begrip ‘liminale poëtica’. Daarmee doelde Mertens op de rol van drempels in de literatuur. We stappen over de drempel een andere wereld in, dat kan een woordloze wereld zijn, een andere bewustzijnstoestand zijn, of de initiatie naar een andere levensfase. In de moderne kunst is de drempel een weerkerend motief dat ons, zoals Mertens schreef, ‘leidt naar een andere, verborgen wereld’.
    De entree, het huis, de opgang naar het atelier, de teksten ter voorbereiding – het beeldende werk dat ik zou gaan zien moest om de drempel draaien, en zou mij naar een andere, verborgen wereld leiden.

“Mijn oorspronkelijke idee voor deze tentoonstelling,” vertelt Kuitenbrouwer, “was gebaseerd op een citaat van Lewis Carroll uit ‘Alice in Wonderland’, dat mij al vijfentwintig jaar bezighoudt. ‘Ten eerste heb je daar de kamer die je in de spiegel kan zien – die is precies zoals onze zitkamer, behalve dat alle dingen andersom zijn. Als ik op de stoel sta, kan ik alles zien – alles, behalve het stuk achter de haard. O, wat zou ik dat graag willen zien! Ik zou zo graag willen weten of ze ook een vuur maken in de winter: zeker weet je het nooit, behalve als ons vuur rookt, dan zie je in die andere kamer ook rook, maar dat kan ook wel net alsof zijn, alsof ze een vuur hadden. Nou, en de boeken zijn net zoals de onze: maar toen ik een keer een boek ervoor gehouden heb, zag ik dat de woorden helemaal fout liepen.

“Dit is een hele oude vertaling, en een knullige, maar ik vind het laatste zo mooi, dat de woorden helemaal fout lopen.”
    Kuitenbrouwers plan was, simpel gezegd, om de spiegelwand te maken waar Alice in keek. Maar juist die vaste camerapunten hebben ervoor gezorgd, dat zij afgelopen weken haar plannen drastisch heeft moeten omwerken.
    “Het wilde namelijk niet lukken met de haard en de projectie. Ik moest rekening houden met de negen vaste standpunten waaruit de toeschouwer het werk zou zien. Maar slechts op één beeld zou te zien zijn hoe de wand bedoeld is. Daardoor liep ik met het eerste plan vast.”
    Het bracht Kuitenbrouwer wel op het idee voor een volgend plan. Ze pakt een kartonnen wand met gaten die op ramen en deuren lijken. “Dit is het schaalmodel van een groot tussenscherm dat ik nu hier, in het atelier, met hout aan het maken ben.”

Op de grond zie ik een soort frame van latjes liggen, van ruim anderhalve meter breed en zo’n negentig centimeter hoog. Kuitenbrouwer zet het bouwsel rechtop.
    “Ik maak een soort folly, een facade van een woonhuis, twee woonhuizen eigenlijk, een combinatie van een split-level en doorzonwoning, waarin muren en ramen kantelen en openklappen.”

En de achterkant?
“Ja, meestal heeft zo’n folly één geloofwaardige kant en één decorbouwachterkant. Mijn folly is dubbelzijdig, de achterkant is opnieuw een voorkant, precies hetdezelfde als de voorgevel, maar dan gespiegeld; zoals je een tekening op overtrekpapier van de andere kant bekijkt.”

Een variant op de spiegelwand van Alice.
“Ik werk sterk associatief. Bij de Probe is via de site ook een referentiepagina te bezoeken. Het werk en de referenties vormen samen de tentoonstelling.
    Afgelopen jaren heb ik talloze beelden verzameld: gevels die op gezichten lijken, afwijkend scharnierende ramen en deuren. Een foto van een reclamezuil, waar net de reclame is uitgehaald, zodat we alleen een bak licht zien en het openstaande vitrineraam.
   Bij die referentiepagina staan ook twee stills uit de kinderserie ‘De zevensprong’, naar het boek van Tonke Dragt. Daarin gaat de hoofdpersoon ook een huis binnen dat een folly blijkt te zijn. Ik was destijds al iets te oud voor de serie. Maar ik herinner me de magie van die wand nog.”

Is zo’n herinneringsbeeld de aanleiding voor het maken van deze wand?
“Bij het maken van deze wand zijn al die referenties samengekomen. Maar nu lijkt het net alsof het een heel zwaar werk is geworden. Dat is niet de bedoeling, ik wil ook dat het een heel – ja, ik zou het woord ‘speels’ willen gebruiken als dat niet zo’n vervelende bijklank had.”

Wat is er vervelend aan?
“Aan speels kleeft iets kinderlijks, dat is vervelend en misleidend. Ik vind speelsheid bijna een voorwaarde om in de wereld te kunnen staan. Door die speelsheid neem ik alles op, ik ben een grote associatiemachine.”

Waar komt die fascinatie voor wanden, spiegels vandaan?
“Ik heb in Nijmegen op een experimentele kleuterschool gezeten, die tegenover ons huis stond. Een wand van de speelruimte bestond uit een lange spiegel, waartegen ’s ochtends, als je binnenkwam, allemaal opgerolde matjes stonden. Je pakte een matje en ging op een plek in de zaal zitten spelen. Soms ging je voor de spiegel gekke dingen doen.
    Op een dag was er een gehoortest. Ieder kind werd apart naar een verduisterde ruimte geroepen direct naast ons lokaal. Ik kreeg een koptelefoon op, en moest zeggen wanneer ik een piepje links of rechts hoorde. Langs de wand hing over een grote lengte een gordijntje, en precies waar ik zat was het juist een stukje opengeschoven. Tot mijn verwondering keek ik zomaar het lokaal in, waar wij altijd zaten te spelen.
    De wand achter het gordijn bleek een one-way mirror. De gehoortest werd gedaan in de observatieruimte van de kleuterschool. Daarvandaan zaten de juffen ons blijkbaar af en toe te bekijken. Dat was in 1972, ik was vijf.
    Die herinnering is een eigen leven gaan leiden. Want die wand is de kernreferentie geworden van alles wat ik maak.”

Wat betekent die herinnering?
“Dat weet ik niet, dat zou me te psychologisch worden om te duiden.”

Was het een ontluisterende ervaring?
“Ja, dat wel. Toen ben ik me ervan bewust geworden dat je bekeken wordt, altijd.”

Ook als je alleen bent?
“De Ierse schrijver Samuel Beckett zei eens: ‘De ervaring van het zijn is de ervaring van het door jezelf opgemerkt te worden.’
    Behalve met voortdurende observatie heeft de herinnering aan die one-way mirror te maken met het besef dat je opgedeeld bent. Niet alleen in de ruimte, maar ook in jezelf.”

Dat is angstaanjagend.
“Ik ben mij bewust van de wens en de onmogelijkheid samen te vallen met mijn eigen leven. Ja, die behoefte samen te vallen met mijzelf, is mijn grootste wens. In alles wat ik onderneem, ben ik op zoek naar die eenheid. Tevergeefs.
    Angstaanjagend? Nee. Het is ook handig. Inzichten die je verwerft, bestaan dankzij reflectie. Ik ben mij bewust ván mijzelf. Het is een ingebouwde analyse die de hele dag doorgaat.”

Is die analyse een stem, of hoe werkt dat?
“Geen stem. Ik ben een ongedeelde splitsing. Van jongsafaan heb ik veel getekend, en veel geschreven. Met schrijven drijf je die splitsing op het scherp van de snede. Al tekenend breng je ook gedachtes op papier, maar dat is in een ander medium. Schrijven is veel sterker een verdubbeling of een herhaling van wat er gebeurd is. Hoe verwoord je zoiets? Elke weergave op schrift wijkt af van de werkelijkheid.”

Dat doet schilderen ook.
“Schilderkunst heeft altijd de illusie van werkelijkheid weten te wekken, alsof het klopt. Maar de kijker weet ook onmiddellijk dat het schilderij een illusie is, een plat vlak. Dat wilde ik ook bereiken met deze wand. Ik wilde de suggestie vóór zijn, ik wilde iets maken waar je gelijk, en letterlijk doorheen prikt.
    De muren, de ramen, de deuren, het dak – alle geveldelen zijn opgebouwd uit vertikale lamellen van planken en latten. Afhankelijk van de hoek kijk je er dwars doorheen of juist niet. Door die negen standpunten wisselt het zicht en het licht door die lattenrasters sterk, en dat maakt het interessant om ’t juist uit verschillende hoeken te zien en niet alleen frontaal.”

Als je de suggestie voor wilde zijn. Waarom heb je het werk dan niet helemaal virtueel gemaakt. Voor een beetje programmeurs is zo’n wand een koud kunstje.
“Dat is niet waar. Een programmeur kan de ervaring van deze wand niet oproepen. In het kijken vóel je het materiaal, de wand blijft tactiel. Je wilt de wand aanraken. Iedereen die straks deze wand bekijkt, gelooft dat daar een enorme houtconstructie staat en niet een gefotoshopte versie. Zou een programmeur zoiets bedacht hebben, dan de ervaring bij de kijker wezenlijk anders zijn. Dat zul je zien als je de tentoonstelling kunt bezoeken.”

Een paar dagen later krijg ik de eerste foto’s opgestuurd, die een goed beeld geven van hoe de Probe echt zal worden. Het is nauwelijks voorstelbaar, dat het houten schot uit Kuitenbrouwers atelier nu dit effect weet te sorteren.
    Als eerste valt de ruimte op. Ik kijk werkelijk naar een museumruimte, de folly middenin oogt kolossaal. Nu pas begrijp ik ook de praktische problemen waarover Kuitenbrouwer vertelde: “Ik werk met een palet aan latjes. Hele smalle latjes. Want straks wordt alles vier keer vergroot. En dan zijn ook de nerven van de latjes vier keer zo breed. Is dat nog geloofwaardig? Ik gebruik ook minuscule schroeven, zodat je als toeschouwer niet gehinderd wordt door reuzenschroeven.”
    Behalve die ruimte is het licht opvallend. Niet de lichtval van boven, maar de manier waarop het licht door de verschillende dichtheden van de openingen in de façade valt. Bij het gedeelte van de doorzonwoning zijn weinig lamellen gemaakt, daar is veel licht.

Tijdens ons gesprek had Kuitenbrouwer me verteld dat ze graag deuren en ramen gebruikt. “Dat zijn doorgangen, openingen, van licht en lucht. Ze maken een visueel circuit mogelijk, zoals openingen bij de mens een ervaring mogelijk maken. Ramen, deuren – ogen, oren, mond, neus, alles waar lucht doorheen gaat is een bron van ervaring.”
    Nu ik iets langer kijk ervaar ik de afwezigheid van mijn lichaam in die ruimte. Dit is de eerste tentoonstelling die ik bezoek zonder daarbij lichamelijk aanwezig te zijn. Natuurlijk heb ik vaak beelden bekeken op internet, maar dat was om informatie op te zoeken, niet met de intentie een tentoonstelling te bekijken.
    Nu, zo zonder lichaam, vraag ik me meteen af hoe ik door die vreemd draaiende deur zou moeten. Dit is een deur als een ophaalbrug. En stond ik wél echt in dat museum, zou ik dan nog langs de folly kunnen?
    Alles klapt, scharniert en tocht in deze folly. Maar stap ik ook over de drempel een andere wereld in? Leidt deze kunst naar de drempel van een andere verborgen wereld, zoals Anthony Mertens stelde?
    Hoewel Kuitenbrouwer zelf het woord met tegenzin uitsprak, lijkt ‘speels’ me toch een rake typering. Deze folly is een groot, uitnodigend tochtwerk. Alsof je wordt aangemoedigd overal in te stappen, door de liggende deur, door de openstaande muren met ook weer openstaande ramen. Als de pui van de split-level woning nog een beetje meer zou scharnieren, zou je ook daar in kunnen kruipen.
    Tenminste, toen ik kind was, toen zou ik erin hebben gepast. Want nu, hier kun je nergens in. Dat is kern van de deze tentoonstelling: jij bent er lichamelijk niet bij.
    En kijk eens, niet alleen de deur heeft een drempel, op vier dragende staanders na is deze hele folly één lange drempel. Vanzelfsprekend heeft de liggende deur een drempel, maar ook de wand van de doorzonwoning, en de pui van de split-level.
    Behalve het gevoel hier in te willen klimmen, roept de folly allerlei oude beelden op: een doorzonwoning van een vriendje, vakantiehuisjes met vreemd scharnierende dakramen, kleine wc-raampjes in – waar was dat nou? Als ik de beelden bijna heb opgeroepen, mijzelf bijna in die ruimte zie staan, verschijnt deze folly weer.
    Kuitenbrouwer brengt mij naar de grens van een wereld die ik gekend heb: mijn verleden. O, wat zou ik graag nog wat verder willen kijken, die doorzonkamer in, waar ik moet hebben zitten spelen. Hoe zou ik dat doen? Met wie? Wie zou ik zijn? Het werk is even speels als uitnodigend als onverbiddellijk: je kunt er kijkend omheen lopen, je kunt zien dat door de openingen licht en lucht stromen. Maar jij, kijker, blijft op afstand. De wereld erachter blijft verborgen.

‘Revolving Voyeurism’ te zien op: www.projectprobe.net/probe/20


Trouw, zaterdag 13 april 2013, Letter & Geest, pp. 4-8
 

Revolving Voyeurism
Probe 20, Suze May Sho
06 04 2013 – 10 05 2013
 

back to previous page