![]() |
De sores van het ontwerpen Schetspapier in voorraad, de vulpen bijgevuld, het hoofd vol van onbestemde plannen en smoezen tot uitstel. Het eerste A4-tje is een ellende, zo ook nu. Voordat ’t zover is dat gedachten in concrete bladvulling worden omgezet zijn er heel wat auto’s gepasseerd en is het ineens twintig minuten later. Alleen denken en dromen over nieuwe dingen levert nooit zoveel op als ook het omschrijven en schetsen ervan. Na de eerste formuleringen en tekeningen altijd spijt niet eerder begonnen te zijn. Het uitstellen tot de eerste aanzet is een bijna vervelende gewoonte geworden. Wèl noodzakelijk. Boeken bladeren, kaarten kopen, plaatjes maken (als ‘gewezen tulpen’ hieronder) en verzamelen zijn sfeerbepalend en van wezenlijk belang. Voorwaarden voor het ontwerpen zou je ze kunnen noemen. Daarbij hoort natuurlijk ook de koffievoorraad in het keukenkastje en de datumstempel rechtsboven op ’t schetspapier. ‘Ruziemaken’ over het werk met de buuf doet soms wonderen en evengoed het draaien van ‘Lush Life’ of ‘Giant Steps’ van John Coltrane heeft effect. Werkgeest en inspiratie zijn niet te plannen en zo kunnen zondagen vol verwachtingen uitlopen op verlummelde uren en een pesthumeur (nog net niet ijsberend door de kamer: dit draagt teveel bij aan opgefokte zenuwen). Als ’t meezit levert het een flink aantal schetsen en modellen op. Het ontwerpen is een streven naar gedroomde kastjes die bij ontwaken niet te tekenen zijn en een perfecte vorm symboliseren: een soort idee-fixe. Geen rust voordat ’t gevoel er is dat de getekende ideeën het streven naar die voorstelling benaderen. Het behelst natuurlijk meer dan het vatten van een sfeer in een bepaald ding. Functie, functioneren, constructie, materiaal en afmeting bepalen naast vormtaal het uiterlijk van het ding, de verwezelijking van de idee. Wonderlijk genoeg komen alle belangen in de loop van het proces steeds dichter bij elkaar en lossen problemen zich gelijkmatig op. Denk je dat je schetsmatig een heel eind bent, dan blijkt dat er bij meetkundig uitwerken nog ontzettend veel uit te zoeken valt. Te dik, te dun, te gedrongen, te spits, te slap of te zwaar, waarom niet drie centimeter korter? Waarom is een Windsor Biskwie ovaal en waarom zitten die gaatjes er juist zó in? Elke beslissing in vorm heeft een rede(n) of een oorsprong. Rationeel of irrationeel. Als geschetste verhoudingen zo op ’t oog lijken te kloppen blijken ze ineens overeen te komen met (eeuwen) oude maatsystemen en proportieleer. Vitruvius, Augustinus, da Vinci, Alberti en le Corbusier hebben dankbare theorieën nagelaten. Ze schrijven geen voorgevormde ontwerpen voor maar reiken wel middelen aan om dingen te perfectioneren. Anders dan Alessandro Mendini die een ‘Mendinigrafo’ uitbracht waarmee eenieder zich zijn alom bekende vaantjes, wormpjes en vormpjes kon eigenmaken. Renaissance-architecten waren ervan overtuigd dat gebouwen en producten moesten worden ontworpen volgens de regel van het ‘goddelijk model’. Een ontwerpproduct is ‘waar’ of ‘harmonieus’ of volmaakt als het ‘in overeenstemming met de maat’ is, als het zich schikt naar het heilige prototype. De structuur van het goddelijke model zou besloten zijn in ‘de geheime schoot der natuur’, waaronder ook de mens valt. Bestudering van menselijke proporties leverde een zuivere structuur van getal, maat en gewicht op die op de juiste manier toegepast in een ontwerp het goddelijke model zichtbaar zou maken. Duidelijk herkenbaar is dit in plattegronden van godsdienstige gebouwen. Waar ’t me om gaat is dat er beweerd wordt dat er een systeem zou bestaan voor het vormgeven van het ideale object. In alle theorieën gaat ’t erom een bepaalde esthetische kwaliteit in het ontwerp te bereiken die zonder die theorie moeilijk of niet realiseerbaar is (‘hoe minder zij gelijkenis vertonen met het goddelijk model, des te sterker worden zij bedreigd door het ‘niets’, het ‘duister’, het ‘verval’ en de ‘dood’ volgens Augustinus). Leone Battista Alberti stelde dat ontwerpobjecten een lustvolle gewaarwording in de geest moesten veroorzaken. Dat is een mooi streven. Volgens Alberti is de vorm ook een onstoffelijke entiteit (wezenlijkheid) en hebben contructieve eigenschappen geen verband met de proporties. Hij stelt zich een ideale toren voor, ik droom zo nu en dan een kastje. Maar met alle prachtige theorieën van gestorven architecten lukt ’t me nog lang niet altijd m’n eigen ‘goddelijk model’, de ‘idee-fixe’ te ontwerpen. Is het uiteindelijk gelukt de zogenaamde harmonie in het ontwerp te verwezenlijken volgt spoedig soelaas, en start de sores van het uitvoeren. Mirjam Kuitenbrouwer, februari 1989 in: de Vierde Dimensie, afdelingsbulletin voor 3D-design ABK Arnhem, no. 0, pp. 10-15 |
|||||
![]() |
||||||
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |