MIRJAM KUITENBROUWER

Over de werkelijkheid, een nadere bepaling

tekst geschreven op uitnodiging van Artotheek Den Haag ten behoeve van een brochure bij de tentoonstelling Presikhaaf Zijpendaal, 1997

Insteken, omslaan, doorhalen en af laten glijden
Ik zit achter mijn bureau, schrijf een stuk aan de werkelijkheid. Een tekstlap; zo’n tweeduizend woorden dacht ik erin te steken. Ter voorbereiding heb ik een pak diktaatpapier enkelzijdig volgeschreven met notities: aangetekende opmerkingen en opgetekende aanmerkingen ten aanzien van de werkelijkheid. Die kluwen moet ik uit elkaar zien te tornen en met vulpen weer aan elkaar breien tot een samenhangend geheel. (De werkelijkheid is een verwarde zaak.)
Ik weet dat zowel het stuk als de werkelijkheid dicht bij me liggen. Toch kom ik er net niet bij. Het heeft me overwoekerd. Er bestaat geen afstand tot de werkelijkheid. Wel daarín. Als ik afstand van de werkelijkheid zou nemen, zou dat mijn dood betekenen - en zelfs de dood behoort tot de werkelijkheid. Er is een gedicht van Toon Tellegen dat begint zo: ‘Mijn gedachten zijn een zee/waarin ik dikwijls ben verdronken - ’1

Voor het overzicht
Als je jezelf ergens in verdiept kun je je in dat verdiepen zo verliezen dat je omkomt in wat je opgraaft. Je delft het eigen onderspit. Dat kun je voorzien. Maar als je begint is er geen overzicht, want wat zou je overzien? Zit je erin, dan kijk je ervanuit. Weer geen afstand. Het overzicht komt naderhand als alles overhoop is gehaald. Een overzicht is eigenlijk zodra het er is een naslagwerk; het gaat terug op wat geweest is. Het is gedateerd. Een achtergelaten beeld. Overzicht is zicht over afstand. De afstand ontkoppelt het beeld van de betrokkene. Een schilderij is een overzicht. Ontleend aan de werkelijkheid. (Dat is geen eer maar een vaststelling.) Een voorlopig uit-treksel ervan.

Een eenheid van tegendelen
De werkelijkheid is een totaliteit waarvan geen enkele volledige beschrijving voorstelbaar is. De werkelijkheid is zo groot dat de wereld er helemaal inpast. Zelfs het heelal. De werkelijkheid is geen onderdeel. Een geheel van een deel. Maar bestaat dat? Een universum lijkt daarop.
De werkelijkheid is een begrip dat zich niet laat (be)grijpen. Daar is het te groot voor. Een onbepaalde grootheid. Wat te groot is voor je begripsvermogen moet je toegankelijk maken via een achterdeur. Door een kier naar binnen glippen en van een verborgen hoek een stukje loskrabben. Dan heb je iets ontfutseld. Iets is een stukje. Een stukje is klein en daardoor beter hanteerbaar, te pakken. Toch kun je de werkelijkheid niets afnemen. De werkelijkheid gaat nooit op. Wel kunnen er verschuivingen in optreden. Alles kan op z'n kop staan.

Een dwingend verband
In een oude krant las ik een uitspraak van een jonge Nederlandse schilder: ‘Een schilderij is voor mij pas geslaagd als je niet hoeft terug te kijken naar de werkelijkheid om te zien of het beeld klopt. Mijn schilderijen moeten op zichzelf staan.’2 Dat verwonderde mij. Blijkbaar is een geslaagd schilderij onvergelijkbaar. Maar wil het op zichzelf staan, dan moet je het vliegensvlug op z’n kop zetten en weer omdraaien. Iets kan nooit op zichzelf (be)staan. Zelfs de werkelijkheid niet. Alles ontleent zijn betekenis aan hoe het zich opstelt in de werkelijkheid tegenover zijn omgeving. Daarin staat niets vast. In het schilderij is een stukje eigen werkelijkheid tot (stil)stand gekomen. Die werkelijkheid is ten uitvoer gebracht en waargemaakt: hij bestaat, – ín de werkelijkheid. Zo kan het gebeuren dat kunst over kunst gemaakt wordt.
Ik las in het essay ‘Dit uitzicht op uitzicht op leegte’ van T. van Deel: ‘De poëzie die zich op beeldende kunst inspireert heeft vaak als thematiek de behoefte om van kunst werkelijkheid te maken, om het gefixeerde in beweging te krijgen, om wat dood is tot leven te wekken.’3 Van Deel beschrijft in een ander essay ‘… de gave om de verbeelding tot werkelijkheid te maken […].’ in de gewaarwording van Willem Brakman toen hij in zijn jeugd werd voorgelezen. ‘Brakman stelt vast dat hij toen voor het eerst voelde hoe grondig een verhaal de werkelijkheid kon veranderen en hoe diep de werkelijkheid in een verhaal kan doordringen.’4

De wederkering van de werkelijkheid
Soms heb ik een boek in handen waarin ik vooraf gewaarschuwd word voor onbedoelde overeenkomsten van personen en gebeurtenissen uit het verhaal met die uit de werkelijkheid. Stel dat je dat met een schilderij zou doen: een kaartje ernaast waarop het bijschrift vermeldt: ‘enige overeenkomst tussen raam, deurstijl of lichtval met (zoiets uit) uw eigen omgeving berust op louter toeval’. Aan de werkelijkheid kunnen geen rechten worden ontleend. Aan de verbeelding ervan daarentegen wel; daarop berust het auteursrecht. De werkelijkheid, daar mag zonder vergunning in gevist worden, zonder een spoor achter te laten, zij raakt nooit uitgeput. ‘Schrijvers plunderen de werkelijkheid […], doen de waarheid tekort of geweld aan (geldt er binnen de literatuur een andere waarheid dan die op papier?) en stelen je zelfs de woorden uit de mond […]. Daardoor verliezen ze veel sympathie van familieleden, vrienden en kennissen, die zich misbruikt zien en wier ijdelheid tevens niet is opgewassen tegen literaire vertekening.’, zo schrijft Charlotte Mutsaers.5 Dat geldt ook voor de schilderkunst.

De weergave van de werkelijkheid
Als het schilderij ontleend wordt aan de werkelijkheid, hoe wordt het er dan aan teruggegeven? De uitleentermijn wordt onherroepelijk overschreden omdat het wat zichtbaar was verwerkt heeft tot een ander inzicht. Wat voordien onzichtbaar was wordt onherkenbaar verwerkt. In de kunst wordt de werkelijkheid niet beschreven en niet beschilderd. Dat is veel te letterlijk. Dan leg je er een laagje overheen door met woorden of taal te bedekken. Er wordt juist iets onthuld. Een indruk wordt uitgedrukt.
Alex de Vries schreef in het stukje ‘Niet niks’ over het landschap dat Elli Slegten schildert, dat ‘dat het haar omringt wordt geschilderd. Hoe zij tegen het landschap aankijkt. Ze zit onder een boom, kijkt omhoog en ziet een schilderij. Dat schilderij wordt geschilderd, niet de boom, die streept ze af.’6

De werkelijkheid op het oog
Wanneer je iets op het oog hebt, dan ligt dat ver van je, als een glinstering aan de rand van je gezichtsveld die je probeert te vangen. Het ligt zó op het oog dat het plaatselijk als een vlies over het blikveld getrokken is, dat de dingen daarin sorteert op bruikbaarheid. Wat je voor ogen staat – in het schilderen bijvoorbeeld, dat ligt er eigenlijk tegenover: als een projectiebeeld in de binnenkant van je hoofd.
‘De oogleden vormen de afscheiding tussen de werkelijkheid en de binnenwereld van gedachten, herinneringen, gevoelens, indrukken, dromen. Wanneer het ons teveel wordt, kunnen we ons van de oogleden bedienen om de werkelijkheid voor enkele uren te onderbreken […]’7
Een ogenblik is de tijd die nodig is voor het opslaan van een blik, een tijdruimte. Vaak schiet het te kort, – in tijd. In een ogenblik schiet je een soort foto waarvan het beeld als bij een plastic tekenlei ritsrats weggevaagd wordt met het knipperen van de ogen. ‘Wij beleven alles in stukjes – het bewustzijn knipt stukjes uit de tijd – en tracht verbanden te leggen, het ene fragment met het andere te verbinden. Sinds de uitvinding van de filmmontage, kan door opeenvolging elk beeld met elk ander beeld in verband worden gebracht. Ook meerdere schilderijen kunnen als opeenvolgende bewustzijnsfragmenten worden waargenomen’, en ‘het oog wordt voortdurend beïnvloed door wat het niet kan waarnemen (het oog ziet vanuit het bewustzijn)’8 De richting die je aan het kijken geeft is tegengesteld aan die van de registratie. Je kijkt vanuit jezelf – van je af – en de beelden vallen je toe.

De brandpuntsafstand tot het detail
‘De wereld is een projectie van het bewustzijn van het individu’, schrijft Beckett (ongeveer) in een essay over Prousts A la Recherche du Temps perdu.9 Het gaat steeds om de persoonlijke wetenschap, niet de wetenschappelijke kijk. Voor iedereen een andere wereld.
De dingen die je waarneemt zijn een extract uit een chaotische brij, de onstandvastige omgeving waarvan je zelf deel uit maakt. Zonder licht kun je je daarin nauwelijks oriënteren. Licht maakt dingen los van elkaar. Licht valt op iets en breekt wat het raakt in die val los uit z’n verband. Iets ‘uitlichten’ is een manier iets in volle aandacht te bekijken. Het afzonderen uit de omgeving door de blik erop te ‘bundelen’. Ik merk dat ik van wat zich in mijn gezichtsveld bevindt alleen details zie: dat waar ik scherpstel in het kijken, stukjes uit het beeld zeef. Die zijn het brandpunt. Je kunt je ook blindstaren op een detail, dan verdwijnt het onderscheid en zie je uiteindelijk een blinde vlek. Maar hoe een blinde vlek eruit ziet? Je moet ernaast kijken om ’m – als dat al zou kunnen – te ontwaren. Toch kan het zijn dat de ruimte die ik schilder om de details uit de foto’s waarin ik werk ‘uit te lichten’ blinde vlekken voorstellen. Het zijn marges. Ze worden de rand van mijn geheugen, want eenmaal overgeschilderd, is wat er stond voor mij definitief uitgewist. Opgeruimd. Voor het overzicht.

Centraalperspectief
De ezel die in mijn atelier staat gebruik ik alleen om het werk dat mijn aandacht het meest trekt centraal te stellen. Ik kan er -ten gevolge van mijn werkwijze- niet aan werken. Daarvoor moet het paneel plat op tafel liggen, zodat ik me eroverheen kan buigen en van bovenaf ingrijpen. Dat relatief kleine gedeelte waar ik me op richt, in verdiep, neemt dan mijn hele blikveld in beslag, waardoor het enorm groot wordt. In het allerkleinste zie ik het allergrootste.
In het bewustzijn gaat het om het besef van een bepaalde gesteldheid, van verhoudingen. Als je je bewustzijn verliest, buiten kennis raakt, verlies je de greep op de werkelijkheid. Je valt er bijna uit.

Recycling van de realiteit
Uit de werkelijkheid kun je de wereld destilleren, dat gaat zo: wer(k)el(ijkhei)d. Er valt veel af. ‘Bij alle activiteiten die leiden tot het verbeelden van de wereld, is die wereld door de geest heengegaan, opnieuw gesteld en dan is iets toegevoegd. […] Dat verbeeldend element verhevigt die werkelijkheid, dat is de bedoeling.’10 In een recent artikel over de schilderijen van Elli Slegten schreef Alex de Vries over ‘… een detail van de nacht met een schemerlamp verlicht in kleuren die geen enkel werkelijkheidsgehalte hebben, maar die de realiteit van het gegeven beter dan wat ook benaderen.’11 Daar gaat het om: de realiteit van het gegeven uit de werkelijkheid; niet wat het in werkelijkheid zou zijn.

De spiegel van het bewustzijn
De ervaring ván de werkelijkheid is dus afhankelijk van de omstandigheden en de plaats ín de werkelijkheid. Je hebt altijd een positie. Hoe wisselvallig of onbestendig die ook is. Een schilderij is een registratie van- en uit eigen beweging in de werkelijkheid. De werkelijkheid betreft met name dat wat buiten jezelf ligt. Je constateert nooit: ‘Ik ben de werkelijkheid’. Je bent er alleen deel van. Juist dat deel dat zó dichtbij is dat je er alleen indirect naar kunt kijken. In dat opzicht bestaan alle inzichten van de werkelijkheid dankzij reflectie. Zo benader je de werkelijkheid. Je doet niets anders dan dingen naar je toe halen. Het waar-nemen van de dingen zoals ze zich aan je voor-doen. De vraag blijft of wij ons op de werkelijkheid richten of dat de werkelijkheid zich op ons richt.

Schijn en werkelijkheid
De Engelse filosoof Bertrand Russell ging uit van het idee dat de dingen uit de werkelijkheid waarin wij leven zich aan ons voordoen in een ‘verschijningsvorm’. Hij onderscheidt ‘schijn’ van ‘werkelijkheid’: ‘… tussen wat de dingen lijken te zijn en wat ze in werkelijkheid zijn. De kunstschilder wil weten wat de dingen lijken te zijn en de man van de praktijk en de filosoof willen weten wat ze werkelijk zijn.’12 Volgens de wetenschap van de natuur bestaat alles in werkelijkheid uit atomen. Het blote oog ziet dat niet: het ziet alleen het ‘alledaagse’. Het oog kan slechts de buitenkant – de uiterlijke werkelijkheid – ontleden. De dingen vallen zover uit elkaar tot de waarneming de brokstukken niet meer kan breken: dan is een onderverdeling gemaakt. Maar je streeft juist naar een bepaalde samenhang in de werkelijkheid aan te tonen. Verbindingen die je ziet te visualiseren. Het beeld – het schilderij – is een structuurmiddel.

Harde feiten
Van de werkelijkheid bestaan slechts interpretaties. ‘We hebben er meer mee te stellen de interpretaties te interpreteren dan de dingen zelf, en er zijn meer boeken over boeken geschreven dan over iets anders: we doen niets anders dan elkaar over en weer van commentaar voorzien.’13, constateert Montaigne in zijn essay ‘over de ervaring’. Vind je in een feit de nuchtere weergave van de werkelijkheid? De feitelijke werkelijkheid, dat zal de wetenschap zijn. Tegenover feiten staan verzinsels. Fictie. Bestaat ook in de werkelijkheid. Toch heet fictie geen werkelijkheid te zijn. Het is een verzonnen realiteit. De werkelijkheidswaarde ligt in de kwaliteit van de verbeelding. Realisme wordt vaak als iets rauws omschreven. Ongebakken werkelijkheid. Die is hard.

De zintuiglijke werkelijkheid
Er bestaat geen ontknoping van de werkelijkheid, want de werkelijkheid loopt nergens af. De ervaring van de werkelijkheid wordt begrensd door de mogelijkheden van onze zintuigen. Die zijn het het werktuig om de ervaring van de werkelijkheid te bewerkstelligen: ‘… elk van de organen waardoor prikkels uit de buitenwereld in gewaarwordingen worden omgezet en waardoor wij kennis van die wereld krijgen.’14 Uiteindelijk is in werkelijkheid niets ondenkbaar.

 

Mirjam Kuitenbrouwer, oktober 1997

noten:
1. Toon Tellegen, Een langzame val, gedichten, 1991, Querido, Amsterdam, p. 28
2. Hans den Hartog Jager, De oerbeelden van Robert Zandvliet, NRC Handelsblad, 11 09 1996
3. T. van Deel, Als ik tekenen kon, essays, 1992, Querido, Amsterdam, p. 43
4. T. van Deel, De komma bij Krol en andere essays, 1986, Querido, Amsterdam, p. 9
5. Charlotte Mutsaers, Paardejam, essays, 1996, Meulenhoff, Amsterdam, p. 148
6. Alex de Vries, Niet niks, Alti Novri, Jaargang 1, nr. 1, april 1991, p. 25
7. Jan Kuijper, Oogleden, sonnetten, 1991, De Boekvink, flaptekst
8. J.C.J. van der Heyden, catalogus Museum Boymans-van Beuningen, Rotterdam, 1990, p. 61
9. Samuel Beckett, Proust, Een essay (1931), 1977, Meulenhoff, Amsterdam, p. 14
10. T. van Deel, Bij het schrijven, 1979, Querido, Amsterdam, p. 96
11. Alex de Vries, De Kunsten, Jaargang 5, nr. 4, december 1996, HKA Arnhem, p. 42
12. Bertrand Russell, Problemen der Filosofie (1912), 1980, Boom Klassiek, Meppel, p. 11
13. Michel de Montaigne, Essays (1588), 1993, Boom, Amsterdam/Meppel, p. 1263
14. Van Dale, Groot woordenboek der Nederlandse taal, Twaalfde uitgave, 1992, Utrecht, p. 3697

 

Presikhaaf Zijpendaal

Artotheek Den Haag

2 dec.1997 t/m 4 jan. 1998

 

Marcel Doorduin

Wenda Kieskamp

Martin Reukauf

Hans Ebeling Koning

Martijn Meeldijk

Mirjam Kuitenbrouwer

Elli Slegten

back to previous page