![]() |
De kamer aan de muur Waarom hangt iemand een schilderij op in z’n huis, in een kamer op een muur? Omdat dat schilderij het huis wordt. Daar is het. Een schilderij is een plek die je steeds weer moet bezoeken. Telkens vanuit een andere aanleiding. Net terug uit de AH, melk en yoghurt uitgepakt en opeens het idee over de stroperigheid van ketjap dat gedachteloos vasthaakt in het schilderij. Je staart niet naar het schilderij, maar in het doek. Starend blijven hangen op een onscherpe gedachte leunend in het schilderij, dat zich even herschikt bij ieder weerzien, zich soms opdringt. Een schilderij is een geheime kamer die zich openlijk toont. Het is een uitbreiding. Maakt van de doorzon- een tweekamerwoning. Het laat zich niet graag verhangen. Het raakt gehecht aan de muur. In de omtrek verzamelt zich stof, gesluierd licht, schaduw. Je komt er nooit meer vanaf, al haal je ‘t weg: de verwijdering laat een pijnlijk zichtbare lege plek achter. Niets heeft die van wat zij had. Een schilderij is het derde raam. Uit zich(t) naar binnen. Een goed schilderij is niet wat de schilder ermee bedoeld heeft, maar wat de eigenaar ermee bedoelt. Het wordt zijn wereld. De eigenaar is een parasiet. Het schilderij is niet mooi of lelijk, het is geweldig. Soms rampzalig, soms gelukzalig. Meestal licht-beneveld: eenmaal in huis probeert de bezitter in heilsverwachting die eerste kennismaking ermee voor de geest te halen. Een doffe spiegel helaas; zij/hij is zelf ook niet meer wie hij/zij was (ten tijde en ter plaatse van de confrontatie die de ervaring veroorzaakte). Gewenning is dodelijk voor het schilderij: het wordt niet meer gezien. Het bleek minder voortreffelijk. — Wat betekent het als iemand in haar huis nog een schilderij ophangt? Dat het huis uitbreiding behoeft. Het had ook een boek kunnen zijn. Maar niemand hangt ooit een boek op. Omdat je naar een boek niet kunt kijken? Terwijl je beide kunt lezen: zowel het boek als het schilderij. (Hoe hang je muziek op? als behang) — Hoeveel visies kan een mens verdragen? Een per keer. Twee die botsen, en een die daaruit voortvloeit. Drie totaal. (dit is er een) — Visies zijn niet te tellen. Er zijn zoveel visies als er voetstappen zijn (d.w.z. standpunten), ongeacht hun geografische positie. Hoewel het woord visie klinkt als iets zichtbaars, bevindt de visie zich meestal in de geest van een zichtbaar gestalte. — Op de ideale academie bestaan geen vooroordelen. Slechts oordelen na beschouwing van zaken. De ideale academie is als een hamsterracebaan: lange gangen, te smal om te keren, uitbulkend van informatie, geheel gelijkvloers met talloze zijwegen die enkel rechtdoor aangeven, soms doodlopend. Uitgang om de hoek. Alles kleeft er als aan een vliegenvangrol. Het is er een onbepaald volstouwen en vergaren - tot het moment aanbreekt dat er niets meer blijft hangen: klaar voor de overstap van de ideale academie naar de ideële wereld. Zeeën van tijd binnen de muren om daartegenop te vliegen en onwetend antwoorden te vormen op hulpeloze klassieke vragen. Wie ben ik, wat moet ik, wie moet ik, waar sta ik, waar ga ik ... De ideale academie voert je uiteindelijk naar een punt dat het allereerste besef, het begin is van alles. Dat punt verwijdert zich voortdurend; hoe meer je het nadert, hoe groter de sprint die het inzet. Vooruit. Dat is alles wat verlangd wordt. Wegwijzen, wegwezen. De ideale academie leert je dat niets bij benadering ook maar bereikt kan worden. Aan de ideale academie wordt men tuinier van zijn eigen soort. Hofleverancier aan de hersenpan van de aanstaande kunstenaar. Bemesting op recept. De ideale academie leidt op tot autodidact. Aan de ideale academie doceren geen docenten maar leermeesters. De leermeesters hebben wat zij te zeggen hadden reeds genoteerd: in boeken dan wel kunstwerken. De autodidact zal ze geduldig moeten aanspreken, vergelijken. Er zal een uitreksel van de geschiedenis gemaakt moeten worden in eigen beheer voor eigen gebruik. Dit extract zal regelmatig op actualiteit moeten worden nagezien. In een goede leersituatie voltrekt dit uitmesten en inzaaien zich als vanzelfsprekend (uit noodzaak). Een overzicht -hoe onhaalbaar ook- dient te worden nagestreefd. — Arnhem, 21-22 07 1996 Beste Jaap, Een week geleden zat ik met Yvonne in een ‘rondhoekig’ wagentje dat met een lichte ruk aan een eenvoudig koord door de muntjesinnemer door twee wegslaande ijzeren deuren in een spookhuis werd gespugd. Eng was het niet. Eerder lachwekkend. Het meest verwonderd was ik over de enorm haakse bochten die het karretje maakte als net een hellend geraamte electronisch bestuurde rillingen kreeg voor onze neus. Op de rechte stukken -dat was griezelig- hingen onzichtbare draden die traag langs je gezicht sleepten en aan onze haarspelden bleven hangen. Het spookhuis is een vreemd fenomeen. Vroeger ben ik er nooit ingegaan en nu ik groot ben kan ik voorvoelen wat ik binnen zal beleven: niets bijzonders. Of toch. Terwijl we door dat spookhuis op onverklaarbare wijze werden voortgetrokken over het enkelspoor probeerde ik in te schatten hoe groot dat huis was, in welke richting wij ons ten opzichte van de gevel bevonden en hoelang de weg was die wij er in aflegden (zonder er ook maar een stap te zetten). Binnen bleek geen kamer te zijn, geen hal, geen etage; slechts een gangen- en nissenstelsel. Een onoverzichtelijk halfduister waar onverwacht cliché’s over je werden uitgestort. Met een triomfantelijke glimlach reden we naar buiten. Het ritje door dat huis kwam in mijn herinnering toen ik mijn antwoorden op jouw vragen over het anachronisme had neergeschreven. Ik had ze opgeschreven zoals ze zich hadden aangediend: in een stroom van horten en stoten. Zo vloeiend was de tegenspraak ervan. Net als de overrompelingen in het spookhuis. Met de reactie op jouw antwoordenverlanglijst heb ik ‘t alleen niet naar mijn zin: heb ik hiermee iets toegevoegd aan het idee over het anachronisme? Meer en meer twijfel ik aan het begrip zelf. Überhaupt. Niets staat buiten deze tijd omdat we alles middels de onze ervaren. Ook het verleden en het toekomstige. Hoe minder je op de hoogte bent van specifieke ontwikkelingen (op welk gebied dan ook) hoe meer iets zijn tijd vooruit lijkt te zijn. En dat terwijl de eerste dag van de toekomst altijd de volgende zal zijn. Utopia zit zichzelf op de hielen. Je kunt ook zeggen dat het hele leven een anachronisme is: alles waarmee je je voedt, omringt, verstaat - is gedateerd, van eeuwen terug tot aan het nieuws van het laatste uur. Over welke tijd spreken we als we het over de tegenwoordige (de hedendaagse) hebben? (?) Die van dit jaar, die tot drie jaar terug, of die vanaf de geboorte? Mijn tijd begon in 1967. Misschien geldt een idee van anachronisme -toegepast op de eigen persoon- voor mijzelf pas wanneer ik mij verhoud tot ervaringen die refereren aan de periode daarvóór. Daar ligt mijn ‘utopia revisited’. Vanochtend, een zondagmorgen, fietste ik langs een filiaal van Schlecker waar een mededeling op de winkeldeur mijn aandacht vroeg: ‘doorlopend geopend’. Doorlopend geopend. En toch gesloten. Vandaag dan. Was dat niet een anachronisme ?(een bevestiging van opening nà sluiting). Dit hele schrijven blijft mijn ongenoegen over mijn reactie alleen maar voeden. Alsof dit nog maar de aanloop is tot er werkelijk iets komt (toekomst!). Een kwaliteit van het anachronisme is zeker origineel te zijn. Tegen de tijd dat het kind of de jeugd zijn beloofde toekomst heeft (krijgt) is ’t allang kind-af: vol-wassen. Je vroeg me veel aan te tekenen in je getypte tekst: toevoegingen, doorhalingen, kanttekeningen. Ik heb slechts enkele woorden uit een zin onderstreept die mij belangrijk schenen: ‘een verlangen tot zelfbevestiging’. Misschien ook de grootste open deur tot noch toe open getrapt: prioriteit nr.1 in het leven. Smaak is een onmogelijk woord. Het proeft vals, naar trends, modieus, vleiend, vloekend. Voorkeur treft het beter: dat gaat meer op in behoeftes. Smaak is geen voorwaarde, een voorkeur wel. Zonder voorkeur bestaat er geen individueel onderscheid. Geen argument tot een keuze. Een voorkeur staat onder invloed van het begrip invloed. En het belang van invloed is groot voor het verlangen tot zelfbevestiging. Waarom zou ik anders die encyclopedie van artikelen, boeken, onderstreepte teksten, gereproduceerde beelden en schilderijen hebben aangelegd. Altijd achter mijn rug aanwezig in de twintig-delige kast wanneer ik mij aan mijn werktafel zet. Het is mijn tuin. Een achterland. Soms dient zich daarin ineens een kiem aan van een nieuwe grootheid, zoals onlangs Michel de Montagne. (Hij liet in 1576 een penning slaan met het sceptische motto ‘epecho’: ik onthoud mij van oordelen.) Wat onevenredig hard opgaat met dat verlangen naar- en zoeken van zelfbevestiging is het besef van je eigen nietigheid en de telleurstelling in vermeende oorspronkelijkheid. Zoveel blijkt al eens gedacht te zijn door een ander in een andere tijd in een andere vorm met een ander doel dat ondanks dat zo prachtig samenvalt met het eigen denken van dat moment. Het individuele blijkt universeel, maar niet openbaar. De openbaring ervan is puur autobiografisch. In mijn woordenboek (het 3-delig Van Dale) wordt het anachronisme omschreven als een ‘vergissing met betrekking tot de tijdrekening’. Een vergissing; een dwaling. Dan is de hamsterracebaan als ideale academie zo slecht nog niet. groeten, Mirjam
Kwartaaltijdschrift De Gele Rijder #3, Over het anachronisme, september 1996, in reactie op Jaap Kroneman |
|||||
![]() |
||||||
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |