De verbouwing van het gezichtsveld (scroll down for English version)
17 01 1991 ‘Er is een algemene drang, te weten die om zich een ding in z’n aanvang voor te stellen, omdat het begin de eenvoudigste modus is waarin een ding kan worden gezien’ (Hegel, Esthetiek). Aanvang is hier een mooi toepasselijk woord. Staat ook vooraan in het woordenboek (Van Dale); aanvang: begin, een aanvang nemen, beginnen. Begin komt daarna: allereerste deel van iets, aanvang. Beginnen: van een zeker punt (uitgangspunt) af zich uitstrekken.
15 01 1991 Ik zal teruggaan naar oktober, naar het moment waarop het woord bouwen in m’n hoofd begon te klinken en ik ongeduldig werd van alles wat daarbij denkbaar is.
14 01 1991 Zoveel beelden kreeg ik in m’n kop, en niets genoteerd. Alles verdwijnt weer. Niemand die er iets van merkt, behalve ikzelf. Als ik nu begin zal er toch veel weer terugkomen en is er zelfs meer dan toen. Zijn er verbanden.
17 01 1991 […] dat ik de basis, of het begin van iets zie in dingen die misschien in technische zin heel ingewikkeld tot stand zijn gekomen. Zo raak ik gefascineerd door de vorm van een lippenstift (wolkenkrabber), of het karton waarin een paar schoenveters verpakt waren, een gevouwen voorraad fotohoekjes, een reep chocolade. Ik zie ze als modellen, als grondslagen van grote dingen. Ik voel ze na door ze op papier over te nemen, zo worden ze deel van een soort alfabet, zijn het beginselen, bouwstenen. Voorbeelden, zoals het woord het omschrijft: vóór-beeld. Ze staan model voor dingen die volgen. Modellen zijn voorbeelden om iets kenbaar te maken.
Modellen in de zin van maquettes hebben soms veel grotere waarde dan de naar het model gebouwde grote werken. Ze zijn compact in formaat, maar ook in uitstraling. Misschien heeft dat met de intimiteit ervan te maken. In een model is de ervaring van een idee veel sterker dan die van het materiaal. Hoewel de schaal is verkleind, vergroot het de gewaarwording van een ding.
Een model is de eerste instantie waarin bijvoorbeeld een ding kan bestaan. Dingen in hun aanvang zijn dan ook puur, heel zuiver, en daardoor overweldigend. Zuiver: vrij van alles wat er niet aan, bij of in hoort; helder klaar.
—
27 07 1994 Geen kunst willen maken, maar dingen. Die ik begrijp, omdat ik ze gedacht heb. Ze zijn (van) mij. Het werk zelf bestaat uit niets meer dan het bouwen, herstellen, verbouwen en verplaatsen van ruimtes waar ik graag ben. Verpoos.
16 08 1994 Ik ben niet zozeer in perfectie geïnteresseerd als wel in precisie.
01 08 1992 Het resultaat lijkt op een restant.
—
16 05 1991 In een boek over Italiaanse renaissance zag ik gisteren een afbeelding die me niet meer losliet. Een van de torens, zoals ze in mijn hoofd rondspoken zwevend in de lucht, aan de hemel geschilderd (Sassetta, 1437/1444). Die toren is het visioen van een vesting die een engel Sint Franciscus aanreikt.
—
28 07 1992 Ik wil de penseeltekeningen doorzetten in een ruimtelijke vorm. Als een ruimtelijke oefening mijn manier van kijken, van registreren vastleggen. De dingen die ik daarvoor gebruik zijn voorwerpen die los zijn, die geen verbinding hebben met iets anders, die als het ware rondzwerven. Ik maak er geen kopie of reproduktie van. Het is een transformatie.
Structuur zit in het woord constructie. In de voorwerpen gaat het om de belangrijkste lijnen die het neerzetten en overeindhouden. Als een geraamte. Ik wil ze in een schema brengen, ze ontleden, als taal. Ontleden: de afzonderlijke delen op zichzelf en in betrekking tot elkaar beschouwen.
Ik kijk als het ware door een röntgenapparaat en wat ik zie zijn ribben, een geraamte, hoe iets is ingericht.
25 03 1994 Het binnenste buiten brengen. Dat is wat ik in de transformaties heb geprobeerd. Die omkering van vorm en gewaarwording.
19 07 1994 Geleding ontleden.
—
20 01 1991 De voorgevel is de kant van het gebouw waar je, als je het nadert en wil betreden, als eerste mee wordt geconfronteerd. Het is het gezicht van het huis. Zoals een gezicht een eerste indruk geeft, een uitstraling heeft, een karakter is, zo heeft het huis een façade.
Een tent heeft eigenlijk alleen de vorm van het dak van een huis. Het dak is de deksel van een huis. Wanneer het dak weg is, is het huis onbruikbaar.
25 03 1994 Het probleem van het frontale, ofwel: de misvatting dat wat niet van middenvoor, maar van schuin opzijgaand is waargenomen een vertekend beeld te noemen.
—
15 02 1994 Je moet niet spreken van ruimte, maar van omheiningen, de begrenzingen daarvan: die bepalen hoe een stuk lucht overkomt. Ruimte is altijd ergens tussenin: tussenruimte. Zelfs ruimte in de openlucht ligt ingesloten. Pas als je ‘in the middle of nowhere’ staat heb je ’t over een immense vlakte. De dingen die de ruimte begrenzen zijn dingen die ruimte innemen: muren, kasten, bomen, afrasteringen, etc.
—
21 01 1991 Het idee de bouwwerken te maken die ik had gezien in de fresco’s van Giotto in Assisi en Padua. Heel simpele, van alle overbodige details ontdane bouwwerkjes. Voorstellingen van huizen, een stad, zoals Giotto waarschijnlijk vond dat ze eruit zouden moeten zien. Zo zijn ze nooit werkelijk gebouwd. Die huizen fascineren me op een manier waarop ook de modellen van Thomas Schütte dat doen. Het zijn denkbeelden. Ze bestaan en ook weer niet: ze zijn niet werkelijk, alleen als model of in een schilderij. Model voor een denkbeeld.
23 01 1991 Losse elementen die bij elkaar een scène maken, een decor, een plaats voor een ervaring. Die dingen reizen mee door de schildering zonder een geografische plaats te hebben. De gebouwen in Giotto’s fresco’s worden niet echt bewoond. Als iemand zich daar bevindt, dan is-ie daar voor zolang even neergezet, ze lijken niet vertrouwd te zijn met de ruimte. Meestal staan ze er net voor, stappen ze eruit, of wachten erin. Bijna zijn de gebouwen verlaten. De huizen staan los van de andere elementen, ze zijn op een sokkel, op een platform geplaatst, of boven op een berg, of weer boven op een ander gebouw. Ze staan op zichzelf, onafhankelijk van elkaar. Onbereikbaar zonder de indruk te geven ontoegankelijk te zijn.
21 02 1995 Ik las zojuist wat ik wel de ontknoping van mijn verwarring over de perspectieftoepassing van Giotto mag noemen: bepaalde delen werden als projectie getekend, en andere met een vluchtpunt, om zo onderscheid te maken tussen aardse en hemelse zaken.
—
25 03 1995 Tegenovergestelden nevengeschikt.
27 11 1991 [Dat is weer zo’n woord: intussen. Een woord dat zijn eigen betekenis geeft. Iets wat zich bevindt tussen twee (?) andere (zich) omringende dingen. ‘Omringende’ is ‘t ook. ‘Ring’ is een woord over een rond ding. ‘Om’ geeft een rondgaande beweging aan. Omringen is prachtig in zichzelf.]
04 04 1994 Het regende vanochtend. Ik keek naar buiten en zag door alle druppels over het raam de overkant van de straat. Ik merkte dat ik het tegelijk kon zien: het raam en het uitzicht.
01 03 1995 Het gaat in het werk niet meer om de ene vorm in de andere, maar om de ene en de andere. Gelijktijdig op zichzelf.
—
24 01 1991 Iedere dag ontdek ik andere verbanden. Doordat mijn belevingswereld zich voortdurend verbreedt, groeit het gevoel steeds minder te weten, steeds meer aan het begin te staan van alles. Het is een paradox. Verbreding heeft met afstand afleggen te maken.
24 02 1992 Mijn hoofd is een broeikas. Een glazen huis waar de wereld naar binnen schijnt, de ingevallen beelden verzamelen zich en blijven als condens aan het glas bungelen. Door die druppels kijk ik als door een lenzenstelsel naar buiten. Ze beïnvloeden de manier waarop mijn ogen waarnemen.
04 03 1993 Een bepaalde ruimte gezien in mijn hoofd doordat ik dingen daarbuiten zag inblikken. Ik schep daarom een kader waarin ik dat beeld plaats. Een begrensde ruimte. Een camera obscura zou je kunnen zeggen.
29 07 1992 Niet voor niets betekent ‘camera’ kamer. Een kamer is een ruimte in de vorm van een grotere doos en een grotere opening waardoor de invloeden van buitenaf binnenkomen. Een kamer is ook een vertrek. Een verblijf. En die laatste twee zijn schijnbare tegenstellingen: vertrekken en verblijven, in de zin van werkwoorden, van acties. Ze zijn in werkelijkheid statisch. Een vertrek geeft het idee van één ruimte, terwijl een verblijf groter, uitgebreider kan zijn, uit meerdere delen kan bestaan.
09 03 1993 In een kamer is de plint voor te stellen als horizon.
—
18 03 1993 Misschien val ik in herhalingen door het werk steeds te willen samenvatten. Hoofdzakelijk zijn het ramen en portalen die ik isoleer en in een nieuw verband breng. Ik transformeer ze. Niet door juist de ramen ‘aan te tasten’, maar de omgeving. Ik haal de grond onder hun voeten vandaan. Ze hebben geen houvast meer. Ramen laten licht door en maken daardoor een ruimte herkenbaar. Zonder licht, zonder opening in een ruimte bestaat deze niet voor de zichtbare ervaring.
01 03 1994 […] ramen – of welke fragmenten dan ook – aanknooppunten te noemen. Het zijn mijn motieven. Daar hang ik de omgeving aan op. Letterlijk: door er lijnen of draden vanuit te laten vertrekken.
28 11 1993 Er zijn lijnen die vertrekken vanuit een punt in het beeldvlak en er zijn lijnen die daaroverheen lopen. Die laatste werken als een raster, geven een andere maat aan de lijnen binnen het beeldvlak. De verschillende soorten lijnen veroorzaken diepte, een gelaagdheid op het vlak.
25 02 1994 Wat voor en wat achter ligt. Wat ruimte en wat vlakte betreft.
—
05 06 1991 De raamwerken zijn doosjes, huisjes die van binnen naar buiten ontstaan. Door een inzicht bieden ze uitzicht op iets.
04 12 1993 Naar binnen toe is eigenlijk ook van binnen uit.
17 05 1991 Licht valt van buiten naar binnen en straalt van binnen naar buiten.
04 03 1993 Zon die op een raam in een gevel schijnt. De ruimte om het kozijn heen is zwart geschilderd. Nu lijkt het licht van binnenuit te komen. Alleen wat ik wil laten zien is letterlijk uitgelicht. Een projectie. Wat je ziet is iets wat uiteindelijk nooit gefotografeerd had kunnen worden.
—
23 07 1993 De overeenkomst in de manier waarop ik taal gebruik en beelden maak. Dat dingen (woorden en beelden) vaak tweeledig zijn, niet eenduidig. Zodoende meerdere openingen, ingangen hebben. Een paar jaar geleden schreef ik in een van mijn schriften: ‘Alles heeft twee kanten.’ Die kon je nog tellen.
07 04 1994 Fragmenten van dingen die je nooit in z’n geheel zult overzien en waarvan je toch weet hoe ze als totaal gezien kunnen worden. Dat geldt bijna voor alles om ons heen. Het onmogelijke is het voorstelbare.
Ieder waarnemingsmoment is in feite een interval. Iets is nooit alleen, op zichzelf staand. Het wordt ingesloten door een omgeving.
—
14 08 1994 Verschillende delen die afzonderlijk en gelijktijdig bestaan. Overvloeien, in elkaar grijpen en weer losraken, samenkomen en uiteenvallen, afstanden overbruggen, van plaats wisselen. Boven- en ondertonen vormen. Een geheel zijn en toch een bundeling van fragmenten, als in een akkoord. Niet laag op laag, maar verstrengeld, over en door elkaar: verweven.
28 08 1993 De dingen zijn stil, staan stil, en toch bewegen ze. Ze bewegen ons. Vragen de kijker een positie te bepalen door ze vanuit verschillende richtingen te benaderen.
25 03 1994 Beweging is de beste manier een ruimtelijk gegeven te ervaren. Stilstaan tegenover stilstand heft de diepte op. Het frontaal geziene levert een eenzijdig vlak beeld. Door te lopen verandert het doorlopend van vorm: één stap opzij en het totale perspectief verandert. Iets dat staat beweegt op die manier. Het object trekt aan de ogen voorbij.
—
02 03 1993 Foto’s zijn reprodukties, afbeeldingen. Ze geven een beeld van de werkelijkheid, maar een foto is zelf ook iets in de werkelijkheid. (Wat is dan een foto van een foto?)
Bij het zien van een kleine foto van bijvoorbeeld een huis is het voorstellingsvermogen zo goed getraind dat we onmiddellijk weten dat een huis in de exacte afmetingen van de foto, bijvoorbeeld 3 x 5 millimeter niet bestaat, maar dat het honderd keer zo groot wel kan bestaan. Het afgebeelde staat model voor iets en heeft ook de afmeting van een model. Het komt weinig voor dat het gefotografeerde in werkelijkheid kleiner is.
26 10 1994 Wat me aanstaat in de eigenschap van een foto is dat het telkens een fragment is, een still uit de voortdurend voorbijtrekkende stroom van het geziene. Dat is tegelijkertijd ook de beperking. Het is als het ware een één-dimensionaal medium. Geen lijn, geen volume, maar een stip. Een tijdflits. Flashback.
21 10 1997 Een ogenblik is de tijd die nodig is voor het opslaan van een blik, een tijdruimte. Vaak schiet het tekort, – in tijd. In een ogenblik schiet je een soort foto waarvan het beeld als bij een plastic tekenlei ritsrats weggevaagd wordt met het knipperen van de ogen.
—
12 10 1995 Twee tot drie keer dezelfde ruimte in zichzelf te laten plaatsvinden.
—
25 03 1994 Een ruimte kan alleen aangegeven worden middels een begrenzing, een kader. Daarmee selecteer je een deel van een totaal. Een kader is wat iets als en tot een geheel omsluit. Een vlak is door middel van lijnen aan te geven. Is een lijn door middel van een vlak aan te geven? De grens van een vlak is de ultieme lijn, namelijk zónder dikte.
16 08 1994 Kijken is voortdurend scherpstellen, scherpzien. Dat waar de blik op gericht is is scherp, naar de randen toe vervaagt de omgeving.
26 09 1994 Ik verleng delen die ophouden. Waar de marge van het gezichtsveld het beeld vertekent teken ik ’t verder.
18 10 1994 De rand van het gezichtsveld is onbepaald. Ik weet niet wat ik daar nog zie. Ik kan het alleen vermoeden.
30 09 1995 Hoe meer je inzoemt op iets, hoe meer het aan oorspronkelijke betekenis verliest en wint aan interpretatie. Want hoe dichter je nadert, des te meer de context verdwijnt (uit beeld). Het beeld verliest zijn omtrek.
—
25 03 1994 Ik heb met een aantal ruimtes van doen. Uitgaande in alles van de ruimte waarin ik mij begeef. Vervolgens met de voorstelling van die ruimte in mijn hoofd; de omringende ruimte overgeplaatst naar de hersenkamers, gehuisvest in de herinnering. Dan: de ruimte van het object waarop ik de gedachte ruimte uit het hoofd overbreng. In dit object verplaats ik mij al werkende. Deze driedeling is vergelijkbaar met het medium fotografie. Er is de omgeving die zichtbaar is door het kader van de zoeker. Er is het negatief: de opname van die werkelijkheid op film in de lichtdichte camera. En er is de afdruk: de weergave van het negatief is een positief beeld. Het heeft veel van het eerste, maar is een losgesneden zicht daaruit, een zelfstandig onderdeel.
18 09 1994 Een foto toont de afwezigheid van de fotograaf. Zijn standplaats van het moment van opname wordt op het moment van het bezichtigen overgeheveld naar dat van de kijker.
—
03 03 1995 17 Februari kocht ik een lichtblauwe stereoscope. Ik heb er de plaatjesserie ‘Blanche-Neige et les 7 Nais’ ingestoken. Het zijn stereo-dia’s van een miniatuurdecor van Walt Disney-plaatjes, boomschors en tekststrookjes. Het eerste beeld laat de koningin voor haar spiegel zien: Blanche-Neige est la plus belle. In een grote zwarte cape zie je haar op de rug voor de ovale spiegel tussen twee oranje gordijnen verschrikt en gemeen naar haarzelf staren. Het vreemde is dat de spiegel haar beeldtenis vergroot: de vrouw in de ovaal is de grootste (en de mooiste ?). Het deed me denken aan de opmerking over een bolle spiegel die in een boek over Vermeer ook wel toverspiegel genoemd werd; ‘… als in een bolle spiegel wordt de werkelijkheid verkleind en tegelijkertijd opgeblazen’.
11 02 1996 In mijn pennenbakje ligt een groothoek-deurspion. Portable: niet dwars door buiten- en binnenkant van de voordeur geschroefd. Ik houd ‘m soms als een monocle voor een van m’n ogen en verschaf mezelf op die manier afstand van hetgeen zo dichtbij ligt in mijn gezichtsveld. Overzie mijn tafel als een parkeerterrein van boeken, het plafond boven me zo hoog als een hangar voor luchtschepen. De ruimte tussen de voorwerpen en mijzelf is niet meer te definiëren: een nader te bepalen interval. Ik ben er niet. Ik ben een en al oog. Tegenover de voorwerpen. ‘Gegenstände’, zoals die zo doeltreffend in de Duitse taal heten.
—
03 10 1996 Het kijken naar- en in het werk is een soort biljarten met de blik. De blik werpt zich vanuit de ogen in een bepaalde richting, stuit ergens op (een punt in een vlak) en zwaait opzij naar een volgend punt vanwaar het teruggeworpen wordt naar weer een ander punt, of eerst nog een paar keer heen en weer stuitert tussen twee aandachtspunten. Tot het kijken ergens tot stilstand komt, rust vindt.
—
11 09 1996 Werkboek en schrift lijken steeds meer een gatenkaas. Daar waar het meest typerende te vinden zou zijn is er een gat. Dichtgeplamuurd met een paneel.
—
27 02 1997 Licht valt op iets en breekt wat het raakt in die val los uit z’n verband. Iets ‘uitlichten’ is een manier iets in volle aandacht te bekijken. Het afzonderen uit de omgeving door de blik erop te ‘bundelen’. Ik merk dat ik van wat zich in mijn gezichtsveld bevindt alleen details zie: dat waar ik scherpstel in het kijken, stukjes uit het beeld zeef. Die zijn het brandpunt. Je kunt je ook blindstaren op een detail, dan verdwijnt het onderscheid en zie je uiteindelijk een blinde vlek. Maar hoe een blinde vlek eruit ziet? Je moet ernaast kijken om ’m – als dat al zou kunnen – te ontwaren. Toch kan het zijn dat de ruimte die ik schilder om de details uit de foto’s waarin ik werk ‘uit te lichten’ blinde vlekken voorstellen. Het zijn marges. Ze worden de rand van mijn geheugen, want eenmaal overgeschilderd, is wat er stond voor mij definitief uitgewist. Opgeruimd. Voor het overzicht.
13 10 1997 Heb steeds een voorstelling van werk in m’n hoofd die heel onlogisch is: grote panelen met ruime vlakken, aan de randen bepaald door kleden en behang. Of alleen gordijnen; vertikalen.
—
19 04 1993 De kijkdoosjes die ik aanvankelijk maakte zijn steeds opener geworden. Ze hebben zich van camera’s tot kamers tot velden opengewerkt. Het zijn nu open kaders om aan te geven waarin ik mij verdiep. Ik wil me niet vastpinnen op één punt, maar me toeleggen op een gebied, en dat uitdiepen. Daarvan de verscheidene aspecten onderzoeken.
—
16 08 1994 Voorlopig is een woord dat me aanstaat, in tegenstelling tot definitief. Ieder werk is een voorlopig standpunt. Een standpunt is er om verlaten te worden, of er een ander tegenover te stellen. Dat is de reden waarom er na ieder werk toch weer een ander komt.
18 10 1994 Wanneer je door een straat loopt en je blik recht vooruit gericht houdt zie je in feite niets van wat je passeert. De blik fixeert zich nergens op, alleen op een oneindig punt, het verdwijnpunt. Alles wat te zien zou zijn verdwijnt erin.
09 04 1994 Een foto is altijd een frontaal moment (ten opzichte van wat dan ook).
11 04 1994 Wanneer je een portretfoto bekijkt waarin de geportretteerde recht in de camera kijkt, lijkt het alsof het portret jou aankijkt, recht in de ogen. Hoe schuin je er ook voor staat, de blik volgt je. Als je je ervan wegdraait draait-ie mee. Het portret kijkt er nooit naast. De ogen functioneren als een centraalperspectief. Zou dit ook te ervaren zijn bij gefotografeerde objecten zonder ogen of blik?
—
18 03 1994 Het ordenen is het belangrijkste. Dat is denk ik mijn voornaamste dagtaak. Ik orden mijn gedachten, mijn bureau, de opstelling van het atelier, mijn foto’s, mijn aantekeningen, en zo voort. Uit dat ordenen komen ideeën los. Door alles te verplaatsen en opnieuw te plaatsen. Een nieuwe indeling veroorzaakt nieuwe zienswijzen. Mogelijkheden. Die ik weer orden. Of uitvoer. Schrijven is mijn manier om voortdurend de stand van zaken vast te leggen, te noteren.
26 07 1994 Alles vraagt erom herzien te worden. Niets staat vast.
16 07 1993 Eigenlijk ben je onophoudelijk aan het archiveren. Bij alles wat zich voordoet in je leven selecteert je hoofd (gevoel of verstand) of het zal worden opgeslagen of niet, waar het een plaats krijgt en hoe die van invloed is op de volgende uren/dagen/jaren. Alles is er opgeslagen, de rest niet. Een archief met terugwerkende kracht voortgezet.
27 02 1997 Dit nieuwe werkboek is een zoveelste poging een boek te hebben waarin tekst – geschreven èn gedrukt – en tekeningen overzichtelijk samen gaan. Alles voor het overzicht. Een overzicht is eigenlijk zodra het er is een naslagwerk; het gaat terug op wat geweest is. Het is gedateerd. Overzicht is zicht over afstand. De afstand ontkoppelt het beeld van de betrokkene. Een schilderij is een overzicht. Een voorlopig uittreksel van wat mijn gedachten en blikveld beheerst.
08 03 1993 Ideaal zou het zijn als ik een permanente registratie kon bewaren van wat zich van moment tot moment in mijn hoofd voltrekt. Op film. Beeld voor beeld.
30 01 1995 Ik heb ’t idee dat ik mezelf voortdurend herhaal maar dat wat ik herhaal toch telkens nieuw is. Alsof de herkenning van de herinnering niet bestaat.
Mirjam Kuitenbrouwer, 1990-98
•
Rebuilding the field of vision (English version)
17 01 91 ‘There exists a universal desire, namely the desire to imagine an object from its very beginning, because the beginning is the most simple mode in which an object can be seen’ (Hegel, Aesthetics). Beginning is a very appropriate word here. The Dutch word for it, ‘aanvang’, can be found ‘in the beginning’ of the dictionary (Van Dale); beginning: start, to take a start, to start. Start - the Dutch word ‘begin’ - turns up afterwards: the first part of something, beginning. To start: to stretch itself from a certain point (starting point).
15 01 91 I shall go back to October, to the moment the word ‘building’ started to sound in my head and I became impatient of all the new possibilities that can be thought of this way.
14 01 91 So many images reached my mind, and nothing that I have noted down. Everything disappears again. Nobody who notices, except for myself. If I start now a lot will come back anyway and there will be even more than before. There will be links.
17 01 91 [...] that I can see the basis, the start of things that, in a technical sense, might have been achieved in a very complicated way. In this way, I can get fascinated by the shape of a lipstick (skyscraper), or the cardboard in which a pair of shoestrings were wrapped up, a supply of folded picture scraps, a bar of chocolate. I consider them as models, as foundations of large things. I understand them by copying them on paper; in this way they become part of a kind of alphabet, they are fundamentals, building stones. Examples in the way it is inherently described by the Dutch word: vóór-beeld (before-image). They model for things that follow. Models are examples to make something known.
Models in the sense of scale-models sometimes have much greater value than the huge constructions that are built after them. They are compact in size, but also in radiation. Perhaps it is about their intimacy. In a scale-model, the experience of an idea is much stronger than that of the material. Although the scale is reduced, the perception is intensified.
A model is the first body in which for example an object can exist. Objects at their beginning are thus pure, absolutely clean, and therefore overwhelming. Pure: free from everything that does not belong to, with or in it; crystal-clear.
—
27 07 94 Not willing to make art, but objects. That I understand because I have thought about them. They are m(in)e. The actual work consists of nothing more than building, repairing, rebuilding and moving the spaces I like to be in; repose.
16 08 94 I am not that much interested in perfection, rather in precision.
01 08 92 The result resembles a remnant.
—
16 05 91 Yesterday I saw a picture that kept haunting me in a book about Italian rennaissance. One of the towers that also ghosts in my head, floating in the air, painted in the sky (Sassetta, 1437/1444). That tower is the vision of a fortress that an angel passes to Saint Francis.
—
28 07 92 I want to continue the ink drawings into a sculptural form. As a kind of exercise in tridimensionality, in order to capture my way of observing, of registrating. What I use for that are objects that are free, that do not have a connection with anything else, that wander around as it were. I do not make copies or replica’s out of them. They are transformations.
Structure is embodied by the word construction. Most essential in an object are the basic lines that put it down and keep it straight. Like a skeleton. I want to range them in a diagram, analyse them, like language. To analyse: to consider the separate parts on their own and in relation to each other.
I look as it were through an X-ray machine and what I see are ribs, a skeleton, how something is set up.
25 03 94 To bring the inside outside. That is what I have tried in the transformations. This reversal of form and perception.
19 07 94 To dissect the sections.
—
20 01 91 When you approach a building and want to enter it, the frontage is the side you are first confronted with. It is the face of the building. A house has a façade, the way a face gives a first impression, the way it has a charisma and forms a character.
A tent has actually only the form of a house’s roof. The roof is the cover of the house. When the roof is gone, the house useless.
25 03 94 The problem of the frontal, or either: the misconception to call that what is not perceived from mid-front but diagonally-aside, a distorted image.
—
15 02 94 One should not speak of space, but of fences, the boundaries of space: they determine how a piece of air will come across. Space is always somewhere in between: interspace. Even space in the open-air is fenced in. Only ‘in the middle of nowhere’ one can speak of a vast plain. The things that border space also occupy that space: walls, cupboards, trees, fences, etc.
—
21 01 91 The idea to make the constructions that I had noticed in Giotto’s frescoes in Assisi and Padua. Very simple constructions, freed from all superfluous details. Images of houses, a city, like Giotto probably thought they should look like. They are never really built like that. Those houses fascinate me in the same way the models of Thomas Schütte do. They are ideas. They do and do not exist at the same time: they are not real, only as a model or in a painting. Model for an idea.
23 01 91 Separate elements that make up a scene together, a scenery, a place for an experience. These things travel along through the picture, without having a geographical place. The buildings in Giotto’s frescoes are not really lived in. When someone turns up in them, he seems to be planted there temporarily; the figures do not seem to be familiar with the places. They are mostly standing just in front of them, stepping out of them, or waiting in them. The buildings are nearly desolated. The houses are separated from all other elements, they are placed on a pedestal on a platform, or on top of a mountain, or again upon another building. They are standing on their own, independent from one another. Unreachable without giving the impression to be inaccessable.
21 02 95 I just read what I could call the dénouement concerning my confusion about Giotto’s use of perspective: some parts were drawn as a projection and others with a vanishing point, in order to make a distinction between earthly and heavenly things.
—
15 03 95 Opposites coordinated.
27 11 91 [This is again such a word: in between. A word that explains its own meaning. Something that finds itself between two (?) other (itself) surrounding things.
‘Surrounding’ is another example. ‘Rounding’ suggests a roundish thing.
In ‘sur’ we still recognize the French prepostion which means ‘over’. The ing-form suggests an ongoing action. Surrounding is beautiful in itself.
04 04 94 It was raining this morning. I looked outside and, through the drops upon the window, I could see the other side of the street. I noticed I could see them both simultaneously: the window and the view.
01 03 95 My work is no longer about one form in the other, but about the one and the other. Simultaneously on their own.
—
24 01 91 Everyday I discover new links. Because my experiences broaden incessantly, the feeling arises that I know the longer the less, that I move backwards to the beginning of everything. It is a paradox. Broadening has to do with covering a distance.
24 02 92 My head is a hothouse. A house of glass upon which the world is shining; the images that have entered, gather and stay dangling like condensation to the pane. Through those drops I look outside, as if through a lenssystem. They influence my way of perceiving things.
04 03 93 Have seen a particular space in my head because I saw how the things outside of it became enclosed. I thus create a frame now in which I can place that image. A bounded space. A camera obscura, one could say.
—
29 07 92 With good reason ‘room’ (in Dutch: ‘kamer’) is derived from the word ‘camera’. A room only has the shape of a bigger box and has a bigger whole through which influences from outside can enter.
A room is also a stay. A dwelling. One can stay as well as dwell in a room. One can dwell in a stay or stay in a dwelling. A room seems to suggest only one space, whereas a stay and a dwelling can be larger, more extensive, composed out of different parts.
09 03 93 In a room the skirting is to be identified with the horizon.
—
18 03 93 Maybe I repeat myself, since I want to summarize my work time and again. Most of the time, windows and poarches are isolated and put in a new context. I transform them. Not by touching the windows but by affecting what surrounds them. I take the earth from under their feet. They lose hold. Because windows allow light to fall in, they make a room recognizable. Without any light nor gaps, a room does not exist for the visible experience.
01 03 94 [...] to call windows -or whatever fragments- points of departure. They are my motives. I pin my environment down on them. Literally: by making my lines or wires depart from them.
28 11 93 There are lines that depart from a point on the image surface and others that run over it. The latter function like a screen, give another dimension to the lines upon the image surface.
The different kinds of lines cause depth, layers upon a surface.
25 02 94 What is lying in front and behind. What concerns space and surface.
—
05 06 91 The frameworks are boxes, little houses that come into being from the inside to the outside. By means of an insight they offer an outlook.
04 12 93 Within is actually also from without.
17 05 91 Light falls from outside inside and radiates inside out.
04 03 93 Sun that is shining upon a window in a façade. The space surrounding the window frame is painted black. In this way, the light seems to come from inside. What I want to show is thus literally spotlighted. A projection. What one sees is what in the end can never be photographed.
—
23 07 93 The correspondence between the way I use language and the way I create images. Things (words and images) are often dual, not univocal. Thus having various gaps, entrances. A few years ago I wrote down that all things have two sides. Those could still be counted.
07 04 94 Fragments of things one can never fully overlook but of which you know anyway how they would look like as a whole. This counts for all that surrounds us. The impossible is the imaginable.
Every moment of perception is in fact an interval.
Things never exist completely isolated, on their own. They are always shut in by an environment.
—
14 08 94 Different parts that exist separately and simultaneously. That melt into one another, clutching each other yet letting go, uniting and falling apart, bridging distances, switching places. Forming major and minor tones. To be a whole and yet a bundle of fragments, like a chord. Not layer upon layer, but entangled, over and through each other: interwoven.
28 08 93 The objects are still, stand still, and yet they move. They move us. Since they can be approached from different directions, they ask from the viewer to determine his position.
25 03 94 By means of movement, tridimensional data can be experienced best. Standing still while observing a statue neutralizes depth. What is seen only frontally gives a flat, one-sided image. While moving, the image constantly alters its form: one step to the right and the perspective changes completely. Something that stands still, moves in this way. The object passes before the eyes.
—
02 03 93 Pictures are reproductions, representations. They represent something from reality, but also exist in reality. (What is then a picture of a picture?)
Our imagination is trained in such a way that, when we see a small picture of a house for example, we immediately know that a house of thát size, let’s say 3 by 5 millimetres, does not really exist but that it cán be found ‘in reality’ a hundred times bigger. The representation is a model and also has the size of that model. Representations that are smaller ‘in reality’ than on the picture are scarce.
26 10 94 What I like about the character of a picture is that it is always a fragment, a still out of the ever flowing stream of perceptions that passes by. At the same time, this indicates the restriction. It is a one-dimensional medium. No line, no content, but a spot. A timeflash. Flashback.
21 10 97 A twinkle is the time needed to glance an eye - a space of time. Often there is a lack of time to store that glance. In a twinkle one takes a snapshot of which the image, like that of a plastic drawing slate, is swept away with the glance of an eye.
—
12 10 95 To let the space take place in itself two or three times.
—
25 03 94 A space can only be indicated by means of a borderline, a frame. In this way one selects a part of the whole. A frame encloses a thing as and into a whole. A surface can be indicated by means of lines. Can a line be indicated by means of a surface? The boundary of a surface is the ultimate line, namely without thickness.
16 08 94 Watching is continuously focussing. What the eye focusses on is sharp, towards the edge the environment blurs.
26 09 94 I extend parts that halt. Where the border of the visual field distorts the image, I continue it.
18 10 94 The border of the visual field is not determined. I do not know what can still be seen there. I can only suspect it.
30 09 95 The more you focus upon something, the more it loses its original meaning and gains interpretation. Because the closer you get to it, the more the context disappears (out of the picture). The image loses its outline.
—
25 03 94 I have to deal with different kinds of spaces. My perception always starts from the space in which I find myself. Then I continue with the image of that space in my head; the surrounding space transferred to the ventricles, provided for in the memory. Subsequently: the space of the object upon which I transplant the imagined space in my head. While working, I gradually shift into this object. This tripartite division is similar to photography. There is the environment that is visible through the frame of the viewfinder. There is the negative: the recording of that reality on film in the lightproof camera. And there is the print: the representation of the negative is a positive image. It looks like the first, but is actually a view cut loose out of it, an independent part.
18 09 94 A picture shows the absence of the photographer. His position on the moment of shooting is transferred to the spectator on the moment of viewing.
—
03 03 95 On the 17th February I bought a lightblue stereoscope. I put the picture-series ‘Blanche-Neige et les 7 Nais’ in it. They are stereo-slides of a miniature scenery of Walt Disney-images, tree-bark and pieces of text. The first image shows the queen in front of her mirror: Blanche-Neige est la plus belle. Wrapped in a big black cloak, her back is shown in front of the oval mirror between two orange curtains and one can see her staring at herself, startled and meanfully. The weird thing is that the mirror magnifies her image: the woman in the oval is the largest (and the most beautiful?). It made me think of a remark about a convex mirror that was also called ‘magic mirror’ in a book about Vermeer; ‘...like in a convex mirror, reality is reduced and blown up at the same time’.
11 02 96 In my pen tray I find a wide-angle doorlens. Portable: not screwed through the out- and inside of the front door. I sometimes hold it in front of my eye, like a monocle, thus creating a distance between myself and what is so near to my field of vision. Overlook my table as a car park for books, the ceiling as high as a shed for airships. The space between the objects and myself can no longer be defined: an interval to be determined latter. I am not here. I am all eyes. Opposite to the objects. ‘Gegenstände’, like they say it so accurately in German.
—
03 10 96 Looking at and in my work is like a game of billiards, played with the eyes. The eyes cast a glance which heads in a certain direction, bumps upon something (a point in a surface) and swings aside where it is rebounded to a next point from which it is again swept away to another point, where it has first bounced to and from between two points of special interest. Untill the glance comes to an end, a rest.
—
11 09 96 Work- and notebook are beginning to look like a holey cheese. Where the most characterizing passage should be found, one finds only a gap. Filled up with a panel.
—
27 02 97 Light falls on something and takes what it touches in that fall out of its context. To ‘enlighten’ upon something is a way of giving it full attention. To isolate it from its environment and to ‘spotlight’ it. Of all that falls within my field of vision, I only notice the details: I sift pieces of the image that I concentrate on. They are the focus.
You can also blind yourself by staring at a detail for so long that in the end, you can only see a blind spot. But what does a blind spot look like? You would have to look beside it in order to discern it, if it would be possible at all. Yet it is possible that the space that I paint in order to ‘spotlight’ the details from the pictures I work on, represent blind spots. They are margins. They become the border of my memory, because once painted, what was there is totally erased. Cleared up. For the overview.
13 10 97 My head haunts me with the image of a very unlogical piece of work: big panels with large surfaces, at the rims determined by cloths and wallpaper. Or just curtains; verticals.
—
19 04 93 The show-boxes I made at first have gradually become more open. They have opened themselves out, from cameras to rooms to fields. They have become open frames that indicate what I like to bury myself in.
I do not want to pin myself down to one point, but to dedicate myself to one area, and to study that in depth. To explore the different aspects of that.
—
16 08 94 ‘For the time being’ is a notion I like very much, in contrast to ‘final’. Every work is a viewpoint for the time being. A viewpoint asks to be abandoned, or to be opposed to another. That is why every work is followed by another time and again.
18 10 94 When you walk through the street looking straight ahead, you notice nothing of what passes by. The look does not fixate on anything, just an endless point, the vanishing point. Everything that could be seen, vanishes in it.
09 04 94 A photograph is always a frontal moment (in whatever relation).
11 04 94 When you look at a portrait on which the person portrayed is looking right into the camera, it seems as if the portrait is looking at you, right in the eye. However slant you stand, the look follows you. When you turn yourself away from it, it turns with you. The portrait fixates. The eyes function like a central perspective. Could this also be experienced with objects without eye or look?
—
18 03 94 Arranging is the most important. I think that is my principal daily task. I arrange my thoughts, my desk, my atelier, my pictures, my notes and so on. From these ‘arrangements’ sprout new ideas. By removing and replacing everything. A new arrangement causes new points of view. Possibilities. That I rearrange, - or carry out. Writing is my way of constantly fixing the state of affairs, of noting them down.
26 07 94 Everything asks to be reviewed. Nothing is fixed.
—
16 07 93 Actually, one is constantly filing away things. Out of all that happens in your life, your head (feeling or mind) selects what will be stored or not, where that will be placed and how this will influence the coming hours/days/years. All is stored there, the rest is not. Archives, continued with retroactive effect.
27 02 97 This new workbook is once more an attempt to have a book in which text -written and printed- and drawings go orderly together. All for the overview. As soon as the overview is finished, it has become a reference book, it refers to what has been. It is dated. Overview is view over distance. The distance disconnects the image from the person involved. A painting is an overview. A temporary fragment of what dominates my thoughts and my field of vision.
08 03 93 It would be ideal if I could preserve what is developed in my head, moment for moment. On film. Image for image.
30 01 95 I have the impression that I constantly repeat myself, yet that what I repeat is always something new. As if there exists no such thing as the recognition of the memory.
Mirjam Kuitenbrouwer, 1990-98 translation: Gil Renders
The stay: Mirjam Kuitenbrouwer’s dwelling, work/drawings/texts 1990 to 1998 Uitgeverij De Zwaluw Arnhem, 1998
|