|
|
|
De ge-waar-wording van het atelier
25 meter Deze eerste regel heeft een lange aanloop gehad, langer dan de dertig stappen waarin ik mij dagelijks van de poort aan de straat tot aan de deur die toegang tot het atelier verleent verplaats. In dit stuk zet ik de poortdeur open, maar houd de eigenlijke ingang op een kierstandhouder. Er komen hier zelden buitenstaanders binnen, de meteropnemer en de verhuurder daargelaten. Het is makkelijker mijn werk dan mijn verhouding tot het atelier de wereld in te sturen. Het laatste heeft dan ook geen vaste vorm. Geen handelswaarde, geen definitieve afmeting, geen materie, en toch minstens zoveel betekenis. Vier jaar geleden stuurde Helene Nolthenius voorafgaand aan een interview dat ten huize van de auteur zou plaatsvinden een brief aan de interviewster waarin ze schreef dat ze eigenlijk een ontzettend ongezellig mens was, met weinig vrienden en dat ze haar voordeur als een ophaalbrug beschouwde. Toen ik dat las voelde ik een glimlach door m’n mondhoeken kruipen en schaamrood naar m’n kaken: herkenning en gêne installeerden zich daar.
Uitzonderen & afzonderen Ik bewaak het atelier zorgvuldig. Onverwacht bezoek kan het effect hebben van licht dat onverhoeds de donkere kamer inbreekt en het fotopapier –dat z’n tijd nog moest uitzwemmen in het ontwikkelbad– in één klap overbelicht. Om te kunnen werken moet ik alleen zijn, èn in het atelier. Waar ik alleen mezelf zou kunnen storen, en voor de voeten loop. Ik breng mezelf in een isolement dat niet verstikkend, maar juist verruimend werkt. Een bekende zei eens dat een atelier helemaal geen noodzaak was. Dat hij overal kon werken, omdat de benodigde ruimte daartoe in zijn hoofd aanwezig was, niet in zijn omgeving. Voor mij een ondenkbare situatie. Het atelier is een soort verlengstuk van mijn hoofd en handen. Ik kan slecht zonder die ruimte functioneren: níets uitvoeren. Daar staan mij alle middelen ter beschikking om ideeën het hoofd uit te schepen, naar buiten te loodsen. Niet werken veroorzaakt een gat in (de neerslag van) mijn bewustzijn. Al het uitgevoerde is een bewijs van mijn doen. Van alles wat ik laat blijft niets over. Noem het afwezigheid. Ik beloof mezelf derhalve plechtig per ommegaande op het hoofd te reageren.
Omzwervingen Zoals eens in de zoveel weken de chaos die in de orde van mijn werk(omgeving) is ontstaan met schappen vullen en bezemen wordt aangepakt, zo houd ik die schoonmaak ook eens in de zoveel tijd –soms om de andere dag– in mijn hoofd met mijn pen als bezem in de aanslag. Schrijven ruimt op. Stapelt alle slingerende indrukken tot een stevige constructie waar ik in kan klimmen. Ik heb er het atelier voor nodig. Hier kan ik mezelf op gedachten betrappen. Op heterdaad: onmiddellijk vastleggen, omzetten, invriezen, ordenen en leesbaar maken. In het atelier maken mijn ogen wandelingen over de houten vloerdelen, de muren, langs de balken van de zoldering, door het raam klimmen ze over stukjes achtergevel die door de wirwar van kale takken zichtbaar zijn en weer terug langs de lichtinval over de tafel richting boekenkast en de trap af. Soms loop ik er achteraan. Alsof ik volstrekt gedachteloos opsta om een automatische handeling te verrichten. Het elektrisch kookplaatje tegen de klok in op drie draaien. Espressokan losschroeven, de juiste kracht vinden om de elastische druk van de rubber sluitring tegen het filtertrechter te voelen afnemen. Aan een bijna ongrijpbaar randje het aluminium koffiefilter omhoog brengen en het leegslaan tegen de binnenrand van de afvalemmer. Om bij het vullen van het maatschepje aarzelend een gedachte te lezen nog voor die geschreven is. En vervolgens het uitzicht te controleren. Het atelier is een gelegenheid. Zo ronddolend door de verschillende ruimtes kom ik telkens mezelf tegen om in die confrontatie mijn werk uit te bouwen (als getuigenissen).
Indeling Het woord ‘atelier’ wordt vaak samengevoegd met het woord ‘ruimte’, het resultaat: atelier-ruimte. Als zodanig meestal aangeboden of in gebruik. Niet als atelierkamer of atelierhuis. Wel weer als complex. Momenteel is mijn atelier een pakhuisje uit 1884, verdeeld in vier ruimtes: een opslag, een machinewerkplaats en twee kamers. Dat dat er twee zijn is essentieel: een die zo leeg mogelijk blijft en een die telkens dichtslibt. Ze wisselen aan elkaar hun functies uit. In een vorig atelier dat ik drie jaar geleden in gebruik had en nogal ruim was, bouwde ik een klein huis. Een stofvrije verwarmde kamer. Geen huiskamer, maar een kamerhuis, dat veel gemeen had met een studeerkamer. Tussen die twee ruimtes was er een druk verkeer van spullen, plannen en observaties. Een eindeloos reorganiseren. Auto Reverse.
Corvee Waar ben ik gebleven. Die vraag stel ik mezelf meestal na een periode waarin ik het atelier gemeden heb of juist erg druk ben geweest. Te druk om mezelf nog te kunnen verstaan. Intercity en metro razen bovenelkaar langs, de Gemeentereiniging rijdt af en aan om bergen afval te verwerken. Gedachten weigeren voorrang aan rechts te verlenen, waardoor de ene na de andere op elkaar knalt. Enige uitweg die rest is de vluchtstrook van de reorganisatie.
Doelloos vergaren Ik zou het atelier ook een collectief van materiële en immateriële verzamelingen kunnen noemen. Er wordt heel wat af- en aangedragen, bijgezet in boekenkasten, postpakdoosjes, hutkoffer, ladenkast, ordners, Tomado-rekjes, op de muur geprikt. Soms wordt van hun komst melding gemaakt in werk- of dagboek. Ik ben een geduldige archivaris zonder inventaris. Zelden raakt er iets zoek: op het geheugen afgaande kan ik bijna alles traceren. Inventarisatie is de orde van de dag. De motieven in mijn werk zijn letterlijk de genomen waren: resultaat van het waarnemen. Opgeslagen in het archief dat verzamelde fragmenten, voorwerpen, foto's, tekst en geschiedenis omvat. Ik heb de hebbelijkheid niets af te schrijven van wat zich daar bevindt.
Opnieuw Hoe meer ik me verdiep in ’t werk, hoe meer het boven mijn hoofd komt te groeien. Mijn werkgeheugen loopt vol met aanleidingen die zich torenhoog opstapelen. Ik bedenk niet veel. Ik bedenk me voortdurend. Dat wil zeggen: ik verzin nauwelijks iets, maar zoek en vind tijdens dat struinen door mijn spullen stukjes uit een incompleet memoryspel. Denken wordt gedreven door onzekerheden en twijfels: die zaaien onrust, en om die onrust op orde te krijgen moet ik schrijven. Dan kan ik ze overlezen, overzien, overdenken en daarna weer overdoen. Steeds weer hetzelfde in andere woorden. Het is mijn manier om voortdurend de stand van zaken vast te leggen.
Selecteren, ontkoppelen, schakelen Het werk bestaat eigenlijk uit niets anders dan ordenen. Dat is mijn voornaamste dagtaak. Ik orden mijn gedachten, mijn tafels, de opstelling van het atelier, mijn aantekeningen, de structuur van de werken die ik heb opgezet, en zo voort. Ordenen is mogelijkheden tonen. De ene geeft weer aanleiding tot de andere. Vergelijkingen en verhoudingen worden naar de oppervlakte gebracht. Alles vraagt erom herzien te worden. Niets staat vast. Het begint bij het veranderen van het atelier. Tafels verplaatsen, boekenkast opnieuw indelen en bijna alle sporen van vorig werk weghalen (van de wanden). Het werkveld wordt vrijgemaakt door het bouwen, herstellen, verbouwen en verplaatsen van de ruimtes waar ik verkeer. Dat voltrekt zich in die twee kamers.
Cockpit In mijn pennenbakje ligt een groothoek-deurspion. Portable: niet dwars door buiten- en binnenkant van de voordeur geschroefd. Ik houd ’m soms als een monocle voor een van mijn ogen en verschaf mezelf op die manier afstand van hetgeen zo dichtbij ligt in mijn gezichtsveld. Overzie mijn tafel als een parkeerterrein van boeken, het plafond boven mij zo hoog als een hangar voor luchtschepen. De ruimte tussen de voorwerpen en mijzelf is niet meer te definiëren: een nader te bepalen interval. Ik ben er niet. Ik ben een en al oog. Tegenover de voorwerpen. ‘Gegenstände’, zoals die zo doeltreffend in de Duitse taal heten. Vier jaar geleden schreef ik een stukje dat synoniem is met de inwerking van het atelier op mijn doen en laten aldaar: Mijn hoofd is een broeikas. Een glazen huis waar de wereld naar binnen schijnt, de ingevallen beelden verzamelen zich en blijven als condens aan het glas bungelen. Door die druppels kijk ik als door een lenzenstelsel naar buiten. Ze beïnvloeden de manier waarop mijn ogen waarnemen.’ De wanden, vloerdelen en tafels in het atelier gedragen zich in mijn bijzijn als een soort projectiescherm. Ik kan mijn werk er op aftasten en op de tast vinden. De omgeving wordt in kaart gebracht, de beelden spaarzaam opgebouwd. In de werken ga ik met stofzuiger en witkwast door de ruimtes die door middel van een foto zijn vastgelegd. De situatie die ik daarin aantref –of veroorzaak– bewerk ik op eenzelfde manier als waarop de ruimtes in het atelier geschikt worden. Geschikt worden gemaakt. Tot vertrek.
Mirjam Kuitenbrouwer, februari 1996
Het Blad, GBK, no. 118, 1996, pp. 16-17
|
|
|