|
 |
|
Expansief tijdgebrek
Werkonderbrekingen Je kunt geen tijd verliezen. De tijd verdoen vult ’m ook, al vraag je je af waarin de verloren uren zijn opgegaan. Als je veel maakt, wat veel tijd kost, heb je blijkbaar ook veel tijd. Als je veel tijd hebt, moet je de discipline opbrengen om aan het werk te komen. Je hebt alle tijd van de wereld. Maar dat is niet genoeg. Je komt tijd te kort. Steeds meer. Het houdt niet over. Ik moet tijd vinden om te werken, en kan er tezelfdertijd niet over beschikken. Ik werk fulltime voor eigen verdienste, continu verstoord door onderbrekingen. De onderbrekingen zijn mijn vluchtwegen. Ze zijn praktisch, psychologisch en veelal prettig van aard. Bij terugkeer zie ik wat ik heb uitgericht in werktijd. Ik kan noch aan de tijd, noch aan mijn werk ontsnappen. Schrijven is mijn vangnet. De beste vluchtstrook, voor het leven.
In hoofdzaak Ik ben druk bezet. Volledig in beslag genomen. Aan ’t atelier gekluisterd. Blindgestaard op m’n uitzicht. Bedolven onder invallen. Verstrikt in gedachten. Hoofdzakelijke arbeid. De tijd ontglipt me. Maak ongeregistreerde overuren. Onafgebroken bouwend aan stukken tekst en beeld. Werk me wezenloos voor mijn gedijende onderneming. Het werk en ik lijden aan expansief tijdgebrek. “Hoe meer je doet hoe meer je ook doet”, zei Hanlo’s vader steeds weer tegen zijn zoon.1 “Onderbrekingen en nog eens onderbrekingen, en daartussen vierkante woorden als vestingen”, schreef Canetti.2
Uitwerking Heb me klemgedronken aan fijne zinnen uit goeie boeken. Zó opgegaan in de woorden de laatste tijd, dat ik moet ontwennen alles wat ik doe uit te schrijven. Mijn dagen zijn talig. Ik moet mijn zinnen verzetten en béélden uitwerken. Die staan op de agenda, naast deze BK–informatie. Alle afspraken daarin zijn een gevolg van een samenloop van omstandigheden. Ik loop steeds vast in de tijd tussen al die plaatsen. Tel de dagen tot de deadlines op, om ze vervolgens af te tellen. Het is nú al kort dag tot ver in het volgende jaar; het eerste van een nieuwe eeuw. Goed voor honderd jaar vooruit, teveel voor mijn verdere leven. Ik ben van ’67. ‘Tijd van leven’ krijg je pas met pensioen. Dat zit er voor mij niet in denk ik. Ik leef mijn tijd uit, en moet dat met de dood bekopen. Misschien heb ik dan nog voortijdig kunnen genieten van wat tussentijds gespaarde lijfrente. Ik schuif de intekening op die reserve voor mijn oude dag steeds voor me uit; alleen omdat ik het zo’n raar woord vind. Rente aan mijn lijf. Zorgen aan mijn kop. Financiële zekerheden van later zorg.
Gecondenseerde tijd Het maken van beelden is een manier om het leven in een heel geconcentreerde vorm te ervaren. De tijd vliegt, en de dagen vertragen. Ze worden ingedikt in het bouwen van het werk. Je gaat er zozeer in op, dat het je bijna vacuüm trekt. Het beeld is een distillaat. Een deeltje voldaan leven. Verdicht denken.
Monologue intérieur Ik zet ramen en deuren tegen elkaar open, breek ruimtes en tijdsafstanden door; dat kan in mijn werken. De geschilderde panelen en ruimtelijke samenstellingen kunnen door de waarneming via meerdere ingangen bezocht worden. Doorluchtigheid is in die verkleinde omgeving een van de voornaamste bouweisen. Er klopt bouwkundig geen hout van; het is met opzet tochtig in de tussenruimtes. Het atelier daarentegen is hermetisch geïsoleerd. Een kunstmatige aanpassing, om te verblijven in een tijdloze ruimte, afgeschermd van kantoortijden. Het is een onmisbaar cliché en inherent aan het vak: jezelf uit te zonderen en niet te vereenzamen. Mijn ramen staan haaks op die van de buren. Geen inzicht, enkel uitzicht. Doordat de omgeving zo ruim is, benauwt de beperkte oppervlakte inpandig nooit. Van de straat ben ik afgesloten door een poort en op 25 meter afstand daarvan ligt vrijwel vrijstaand het atelierhuis ingesloten door achtertuinen. Binnen de muren van die behuizing wordt het klimaat beheerst door glaswol, dubbele ramen, tochtstrips, luiken en luxaflexen. Volkomen eigenmachtige doorluchtigheid hier. Hoewel klein ongedierte daar ongemerkt doorheen kan kruipen: spinnen, mieren, pissebedden. Ik moord ze met een breed plamuurmes meedogenloos en huiverend uit. Dingen kennen geen dood maar een ‘levensduur’. De levensduur van een apparaat is langer dan de garantieperiode die bij de prijs is inbegrepen en de afschrijving ervan in de boekhouding. In het atelier sterft ’t van de dingen. De levensduur van mijn werk is onder voorbehoud onbeperkt.
Zelfvoorzienend overleven Modellen die ik bouw zijn voorstellen over leven, hoe te overleven, en zullen mij overleven in de toekomst. Terwijl ze in hun ontstaan mij een stap vóór zijn. Dat houdt me op de been. Ze ondersteunen me in mijn onzekerheden. In een voltooid werk zie je in gefixeerde vorm bevestigd waar je al die tijd er aan werkend zo over twijfelde. De dingen maken me zelf–voor–zienend. Dat is een economisch bestaan. Mijn leven is privé, mijn werk persoonlijk, en dat maak ik openbaar. Er wordt eindeloos veel in aan- en afgevoerd. De vierentwintiguurseconomie van een eenmanszaak. Alle filialen van drogisterij Schlecker zijn volgens een mededeling op de winkeldeur ‘doorlopend geopend’. Maar ’s avonds, ’s nachts en ’s zondags is de deur dicht. Ik ben waarschijnlijk in overtreding met zulke wettelijk vastgestelde werktijden. Hier gelden geen openingsuren en cao.
Debet en credit per saldo De dingen die ik afzet uit het atelier, zijn het produkt van mijn handelen. Ik heb inmiddels een fijne handel opgebouwd. Tien jaar documentatie en boekhouding in ordners kan ik erop naslaan. Het is geen verlies, dat ik het meeste werk kwijt ben. Uitgaand werk voorziet me van inkomen. Ik werk of mijn leven ervan afhangt. Dat is ook zo: ik leef van mijn werk. De geldstroom is tergend traag. Als iets verkocht is duurt het soms maanden voor het wordt bijgeschreven op mijn girorekening. De hoeveelheid afschrijvingen is intussen niet bij te houden. Het zijn vaste lasten.
Associatie Aan het werk ben je een baggermachine en transportband en verbrandingsoven en assemblagepark tegelijk. Moeiteloos. Want de strijd in het werk gaat niet om hoe die fabriek draaiende te houden, maar om het ideaal van de directie. En de directie is ondergetekende. De loop die associaties in gedachten kunnen nemen, is overweldigend. Een associatie is niet alleen een bijgedachte, maar tevens een verbinding. In de organisatie ervan, ben ik voorzitster van mijn eigen vereniging om het zo te zeggen.
Kortsluiting Ik functioneer haperend door een steeds terugkerende kortsluiting. De spanning is te hoog, of de zekeringen deugen niet. Ik weet er niet mee om te gaan. Ik kom tijdelijk tot niets. Twee dagen totaal uitgevallen. De enige manier om me weer aan te sluiten op dit leven, is te schrijven. Vóór het dringend werk. Schrijven zet je in gang, zonder te weten welke kant dat uitgaat. Het spoor terug is herleesbaar. Gedachten kun je niet stilzetten, langzaam terugspoelen en in vertraging herhalen. Het denken verandert ze oncontroleerbaar snel. Schrijven zet denken onder stroom. Je kunt jezelf niet vertalen, sterker nog: de vertolking is al uitgevoerd. Beelden moeten het zonder woorden stellen. Soms worden ze voorzien van een titel, maar die dient zich meestal als aftiteling aan. Het werk is dan al geschied. Een conclusie die ik in taal niet kon voorzien. Het werk neemt een voorsprong op het schrijven. De achterstand op het schrijven is ook onzin. Je schrijft niet om de tijd te verslaan. Maar ik moet wel iets in mezelf overwinnen. Wat is dat? Schroom. In het allerkleinste zie ik het allergrootste. Daarom kost het zoveel inspanning het groter te maken. Het mag niet buiten proportie raken. De proportie is mijn meetlat. Een menselijke verhouding, met duimen en ellen. Het gaat om precisie; geen perfectie. Bij benadering ben ik dus nooit tevreden. Ik wil alles tot op de millimeter nauwkeurig afwerken. Tijdrovend werk.
Vermenigvuldiging Tijdens treinreizen maak ik graag aantekeningen. Ik werk ze bij thuiskomst uit, met een paar dagen vertraging op de notities, en ben met de geschreven reisuren een week in de weer om er een tekst van te maken. Veertien treinuren naar Berlijn heen en terug bijvoorbeeld, werden twee maal zeven werkdagen. Geen achterstand, maar een vermenigvuldiging in tijd. Waarmee mijn overig werk in het gedrang kwam. Ik verkeerde wederom in tijdnood. Jammer dat de computer geen tellerstand opgeeft van uitgeschreven kilometers tekst. Ik kom altijd met een omweg uit waar ik al eerder was. Zittend in de trein word ik in volkomen stilstand met hoge snelheid door een omgeving getrokken, langs oneindig veel uitzichten. Hoe je je met de omgeving uiteenzet, bepaalt de verhoudingen die je er in aantreft. Dat geldt ook voor achteropgeraakte omgeving.
Afstand Ieder werk is een sluitend systeem, maar niet afgesloten. Het ontsluit juist een stukje van de complexe wereld. Een deel van mijn wereldbeeld dat zich heeft losgemaakt van mijn bestaan, samengevat in een werk. In een uittreksel, het tegendeel van een samenraapsel. Ik doe er afstand van. Ze gaan in kisten op transport, naar witgepleisterde tentoonstellingsruimtes.
Uitspraak Waar ik mezelf schrijvend naartoe kan geleiden, daar kom ik sprekende nooit uit. Het schrijven verstaat het spreken niet. Beeldtaal is weer iets anders. Waarover je niet kunt spreken moet je niet alleen zwijgen, je moet het uitvoeren, lozen, wederopbouwen, prepareren. Dan hebben de voorbereidingen tot spreken een uitspraak gedaan middels een beeld: een nieuw werk. Diefstal met braak, van eigen inboedel notabene. In een hermetisch atelier. Het is een wonder dat ik daar zoveel tijd uit haal.
Mirjam Kuitenbrouwer, 13 mei 1999
noten: 1. J. Bernlef en K. Schippers, Wat zij bedoelen, Querido Amsterdam, 1965. Reuzensalamander no. 44, p. 51 2. Elias Canetti, Het pantheon van vergeten dingen (1966), De Arbeiderspers Amsterdam Antwerpen, 1995. Privé-domein nr. 202, p. 100
Column in BK-informatie no. 4, 1999
|
|
|